Livres:Flieflodderke

\documentclass[9pt,a5paper]{book}
\usepackage[utf8]{inputenc}
\usepackage{graphicx}
\usepackage[french]{babel}
\usepackage{geometry}
\usepackage{soul}
\usepackage{ulem}
\usepackage{color}
\usepackage{amsmath}
\usepackage{amssymb}
\usepackage[document]{ragged2e}
\usepackage{mathrsfs}
\usepackage{enumitem}
\usepackage{blindtext}
\usepackage{wrapfig}


\title{\textbf{ \begin{Huge}
Flieflodderke \\ \hrulefill
\end{Huge} }}

\author{\textbf{Auteur :} \textit{\begin{small}Yvonne WAEGEMANS\end{small}} \\ \textbf{Dessins :} \textit{\begin{small}Aimé VAN AVERMAET\end{small}} \\ \\  \textbf{Scans \& OCR :} \textit{\begin{small}Marc VANLINDT Sr.\end{small}} \\ \textbf{Traduction :} \textit{\begin{small}Marc VANLINDT Jr. - DeepL\end{small}} \\ \textbf{Corrections :} \textit{\begin{small}Ghislaine DEWIT aka Flieflodderke\end{small}} \\ \textbf{Biographies, Analyse \& Quizz :} \textit{\begin{small}NotebookLM\end{small}} \\ \\  Version : 0.3}

\usepackage[hidelinks]{hyperref}
\begin{document}
\justifying
\maketitle
\tableofcontents
\cleardoublepage    % ou \clearpage si tu veux juste passer à la page suivante
\pagestyle{plain}   % supprime le titre de l’en-tête

\chapter*{Synopsis}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Synopsis}
\section*{Synopsis détaillé}
\subsection*{La Capture et la Naissance d'une Amitié Improbable}

Le récit débute par la capture de Flieflodderke, une elfe, par un vieil aigle qui la destine à être un "en-cas savoureux" pour son aiglon difficile. Cependant, l'aiglon, se sentant seul depuis la mort de son frère, refuse de la manger et déclare : « Je n'ai pas faim... je préfère jouer avec ! \fg . Touchée, la mère aigle montre de la compassion. Une relation se développe entre Flieflodderke et le jeune aigle. Ce dernier, plein d'attentions, frotte maladroitement les épaules de l'elfe pour la réconforter et la prend sous son aile pour dormir.

\subsection*{Le Pacte de Paix et la Vie Commune}
L'aiglon se montre de plus en plus protecteur. Horrifié par le spectacle de ses parents rapportant des proies, il déclare qu'il ne mangera pas ce qui effraie son amie. Il aménage le nid pour elle, créant un tapis de mousse verte et un lit de fleurs d'Edelweiss. Flieflodderke obtient la permission de retourner auprès des siens pour les informer de son sort, à la condition de revenir. Sa promesse est scellée par un pacte de paix solennel entre la mère aigle et la reine des elfes, Hermelientje : aucun oiseau de la tribu des aigles ne fera plus jamais de mal à un elfe. Flieflodderke sacrifie ainsi sa vie parmi les siens par compassion pour l'aiglon solitaire.

\subsection*{Le Voyage vers le Soleil et la Rencontre Fatidique}
Les années passent. L'aiglon, désormais un oiseau puissant et appelé "Vriend" (Ami) par Flieflodderke, construit un nid avec elle sur un rocher isolé au milieu de la mer. Un jour de printemps, pour relever un défi ludique de Flieflodderke, il entreprend un vol audacieux jusqu'au Soleil. Ils y rencontrent le Roi du Soleil (Zonnevorst) qui, impressionné par leur exploit, les invite à visiter son jardin où vit son fils, le Prince du Soleil (Zonneprins). La rencontre avec le Prince, une créature d'une beauté et d'une lumière éclatantes mais terriblement seule dans sa prison dorée, bouleverse Flieflodderke. Elle tombe instantanément et éperdument amoureuse de lui.

\subsection*{Le Sacrifice de l'Aigle et la Séparation}
De retour à leur nid, Flieflodderke est changée. Elle est devenue silencieuse, rêveuse et passe des heures à contempler le soleil couchant. Vriend observe sa tristesse et comprend la lutte intérieure qui la déchire. Dans un acte d'amour et de sacrifice suprême, il décide de la libérer de sa promesse. Comprenant qu'il ne peut la rendre heureuse, il lui propose de la ramener auprès du Prince du Soleil. Le voyage est ardu, à travers les vents froids de l'automne. Perdus dans les nuages, ils rencontrent une étoile filante, Zonnevonkje, qui accepte de guider Flieflodderke pour le reste du trajet. Vriend et Flieflodderke se font des adieux déchirants.

\subsection*{L'Épreuve des Ombres et le Sacrifice Ultime}
La nuit, seule dans le pays des étoiles, Flieflodderke s'aventure vers le jardin du soleil. Elle y rencontre cinq monstres ténébreux, les gardiens de la nuit. Ces créatures la trompent en lui faisant croire qu'elles peuvent la rendre "subtile" (immatérielle) pour qu'elle puisse entrer dans le jardin, mais seulement en échange d'un tribut. Flieflodderke, dans son désir ardent de rejoindre le prince, accepte. Les monstres lui arrachent successivement :

\begin{enumerate}
\item Son manteau de plumes.
\item Son voile.
\item  Ses ailes.
\item Ses boucles blondes.
\item Ses yeux.
\end{enumerate}

Mutilée et aveugle, elle est ensuite trompée une dernière fois : les monstres la poussent à frapper le "Donderbeest" (Bête du Tonnerre) endormi. La créature, furieuse, la foudroie. Flieflodderke s'effondre, inanimée.

\subsection*{La Transfiguration et la Résolution}	
Zonnevonkje découvre le corps mutilé de son amie. Enragée de chagrin, elle brave les lois célestes et rassemble toutes les autres étoiles pour attendre le Roi du Soleil à l'aube. Ému par leur plaidoyer, par le sacrifice de l'elfe et par la détresse de son propre fils, le Roi du Soleil prend Flieflodderke dans ses mains. Il la ressuscite et la transforme en une créature de pure lumière, un "enfant du soleil" (zonnekindje). Devenue immatérielle, elle peut enfin franchir les barreaux du jardin et vole dans les bras du Prince du Soleil. Sur terre, Vriend voit le signal convenu avec Zonnevonkje (l'étoile pointant vers le Sud), confirmant que Flieflodderke est heureuse. Il trouve la paix et, plus tard, une nouvelle compagne. Le récit se termine sur la promesse de Vriend de rendre visite à son ancienne amie avec sa nouvelle partenaire lors de leur voyage de noces.


\chapter*{Flieflodderke}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Flieflodderke - version originale néerlandophone}
\setlength{\parindent}{0.75em}
Het was een heerlijke zomernacht, vol gouden sterren.
\begin{wrapfigure}[20]{r}{5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5cm]{flie-IMAGE1-2.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... zweefde met sierlijke zwenkingen Flieflodderke ...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

De maan hing wit en rond aan de hemel en waar zij zich in het kleine bosvijvertje spiegelde, leek haar beeld een zeldzame waterlelie die openblœide in de diepte.

Over datzelfde water zweefde, met sierlijke zwenkingen, Flieflodderke, het elfje. Ze leerde haar nieuwe dans voor het koninginnefeest, de \glqq {{dans der waterdroppels}}\grqq. Zwierend en zwaaiend begeleidde ze zichzelf met een muziek van waterdroppels, die ze van haar vingeren liet glijden en dan weer deed opsprankelen op de maat van haar plitspletsende vœtjes, met een klank van kristallen parels.

En pas tœn haar lenig lijfje met een volmaakte sierlijkheid al de bewegingen van die dans kon uitvœren, liet het elfje zich neer op een tak, die laag over het water hing, en zuchtte gelukkig en voldaan.

Zacht wiegde ze heen en weer en bleef dromend kijken naar de \glqq {{zwarte reus}}\grqq, de rots die grillig afstak tegen de maan-beschenen hemel. Er werd onder de elfjes verteld, dat er in zwœle onweersnachten leven kwam in die reus, maar daar lachte zij om. Ze wist alleen met zekerheid, dat er boven op dat \glqq {{reuzenhoofd}}\grqq~een groot adelaarsnest stond en dat daar nu jongen mœsten zijn. En in haar hart kwam grote zorg en angst om al de lieve dieren in het bos.

Lang droomde ze zo en in haar elfenkopje spon zij een schoon plan om de bedreigde dieren te waarschuwen tegen het gevaar, dat al heel gauw over hun koppen zou zweven.

Maar hœ viel daar plots die donkere schaduw over het water? Een gedruis als van een neerslaande rukwind deed haar opschrikken. O! Ze vœlde opeens hœ twee krachtige poten haar omknelden en omhoog vœrden. Het duurde maar heel even en tœn werd ze neergelaten in een ruw nest, waar twee ruige wezens haar met onheilspellende blikken aankeken. Ze hoorde hœ de oude adelaar tot het jong zei: \glqq {{Hier zie, lastige bengel, een lekker hapje waarvan je zult slapen als een mol!}}\grqq~ Dit was dus het laatste. Met grote, bange ogen keek Flieflod-derke de adelaars aan en snikte het uit van wanhoop en doodsangst. Maar tœn de mœder het elfje zo zag staan, in haar tere, hulpeloze lieflijkheid, kwam er iets als medelijden in haar felle ogen. Er klonk ontrœring in haar schorre, raspende stem, tœn ze zei: \glqq {{Eigenlijk is het zonde.... maar je mœt het zelf weten, hoor!}}\grqq 

Nu begreep het elfje dat haar leventje helemaal afhing van dit akelige, half-kale adelaarsjong. Het keek haar aan, met zijn grote ronde kraalogen, en waggelde wat dichterbij op zijn knikkende poten. Nu.... nu zou het maar een seconde meer duren.... zijn gulzige bek zou haar opslokken gelijk een kip een worm binnenhapt. Flieflodderke kneep haar ogen stijf dicht. ... Tœ, laat het maar gauw gebeuren, tœ dan...

\begin{itemize}
\item \glqq {{Ik heb geen honger... ik wil er liever mee spelen!}}\grqq , zei het jong opeens.
\item \glqq {{Bah!}}\grqq, gromde de oude, \glqq {{laat me slapen!}}\grqq \\ De mœder schudde haar kop, maar zei niets.
\end{itemize}

Het jong bleef verbaasd naar het huilende Flieflodderke kijken en vrœg dan: \glqq {{Waarom huil je zo?}}\grqq  Tœn Flieflodderke bleef doorwenen om het allerergste, dat haar nu overkwam, zei het jong tegen zijn mœder: \glqq {{Ze heeft misschien ook last van haar slagpennen, net als ik}}\grqq. En met een konijnenpootje begon het duchtig over haar zachte schoudertjes te wrijven, zoals zijn mœder dat deed bij hem. Maar hij wreef zo ijverig, dat Flie-flodderkens tere huid brandend rood werd, en zij kreunde van Pijn.

\begin{itemize}
\item \glqq{ {Domme jongen,\grqq  riep de mœder,}} \glqq {{wat dœ je nu? Zie je dan niet dat zij een huid heeft als een blœmenblaadje? Je wrijft er dadelijk dwars door?}}\grqq 
\item \glqq {{O, dœ ik je pijn?}}\grqq  schrok het jong. \glqq {{Je mœt me dat zeggen, ik wil je immers geen kwaad dœn. Ik wil alleen maar met je spelen.}}\grqq
\item \glqq {{Laat me nu eindelijk slapen, jij lastpost!}}\grqq krees de oude boos.
\item \glqq {{Ja, nu wordt het heus tijd. Morgen kun je verder spelen!}}\grqq , kwam de mœder er tussen.
\item \glqq Ik zal het elfje deze nacht onder mijn vleugel nemen, dan zal het geen kou hebben\grqq, zei het jong parmantig en drukte Flieflodderke bezorgd tegen zich aan.
\end{itemize}
Zo gingen ze slapen: vader en mœder op de rand van het nest, het jong er middenin, met het huilende elfje onder zijn vlerk gevangen.

Het werd stil.... benauwend stil. Flieflodderke dacht na over wat er nog allemaal met haar zou gebeuren; maar door de weldadige warmte van het jonge vogellijf kwam er over haar toch een vaag gevœl van veiligheid en eindelijk sliep zij in.

Zij ontwaakte in de gouden dageraad door de forse vleugelslag van de ouden, die op jacht gingen. De jonge adelaar stond aan de rand van het nest. Tœn hij zich omkeerde en haar zag, wonderlijk teer en mooi in het flonkerende licht van de jonge morgen, zei hij zacht: \glqq Wat ben je mooi, klein ding! Zie, als je daar zo in de zon staat, kan ik dwars door je heen kijken, zo doorschijnend ben je! Ik zal voorzichtig met je mœten spelen, want je ziet er zo broos en teer uit als een vlinder!\grqq
\begin{itemize}


\item \glqq Je bent heel gœd voor mij, jonge heer Adelaar, maar ik vrees dat ik niet veel adelaarsspelletjes zal kennen\grqq, zei Flieflodderke verlegen.

\item \glqq O! dat komt vanzelf!... . Kijk, daar zijn vader en mœder al terug met mijn ontbijt!\grqq, tierde het jong blijgezind.
\end{itemize}

De man hield een wild geitje tussen zijn klauwen en de vrouw drœg een waterhœn.

\begin{itemize}
\item \glqq Elfje, dât wordt een feest!\grqq, kraaide de adelaarszoon.
\end{itemize}
\begin{wrapfigure}[19]{l}{6cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=6cm]{flie-IMAGE2.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{\glqq Ik vind het vreselijk!\grqq, gilde ze...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Hij hoorde haar plots hard snikken en zag hœ ze haar vleugeltjes voor haar spierwit gezichtje vouwde.

\begin{itemize}
\item \glqq Ik vind het vreselijk!\grqq, gilde ze.
\end{itemize}

Met grote ronde ogen keek hij naar zijn mœder.

\begin{itemize}
\item \glqq Ja, dat is te begrijpen , zei de mœder. \glqq Zulke tere wezentjes hebben een heel andere manier van leven dan wij.... 't Is ook dwaas zo'n ding hier te brengen.\grqq

\item \glqq Ik wil haar toch niet missen en ik eet niet van wat zij vreselijk vindt\grqq, verklaarde het jong driftig.
\end{itemize}
\newpage
\begin{itemize}
\item \glqq Ik zal jullie er allebei uitgooien!\grqq, kraste de vader ongeduldig.
\item \glqq Kom, eet nu maar braaf! Ik breng het elfje even in de frisse wereld!\grqq  De mœder nam Flieflodderke bij haar lichtblauwe sluier en steeg op in de blauwe morgenlucht. 
\end{itemize}

Ze vlogen langsover het grote bos en de grœne weilanden. Dan vrœg de mœder-adelaar: \glqq Hœ heet je ook weer, klein elfje?\grqq

\begin{itemize}
\item \glqq Flieflodderke, mevrouw. ...\grqq
\item \glqq O zo, een leuke naam, Flieflodderke! Zou je niet een beetje kunnen houden van mijn zoon? Hij is wel wat ruw, maar hij heeft een gœd hart en is zo schrikkelijk eenzaam, sedert zijn brœrtje uit het nest is doodgevallen. Hij heeft je uit zijn bek gespaard om een speelkameraadje te hebben. Zul je gœd voor hem zijn, Flieflodderke?\grqq 
\end{itemize}

Er ging een golf van medelijden door Flieflodderkens hart en oprecht zei ze: \glqq Ik zal mijn best dœn, mevrouw. Maar zou ik dan mijn koninginnetje mogen verwittigen? Mijn hele stam zal wel erg ongerust zijn!\grqq 

\begin{itemize}
\item \glqq O, heel zeker! Daar zullen we samen nog eens over nadenken! En nu gaan we terug!\grqq 
\end{itemize}

Met gerekte hals zat het jong reeds te wachten. Tœn hij hen zag naderen, slœg hij wild met zijn veren en schreeuwde zijn vreugde uit. Het ontrœrde Flieflodderke, hem zo blij te zien.

\begin{itemize}

\item \glqq Hier zijn we.... Je kleine kameraad heet Flieflodderke en je mœt zacht zijn voor haar\grqq, zei de mœder.

\item \glqq O ja! Flieflodderke, kijk eens, heb ik het hier niet mooi gemaakt? Alle vreselijke dingen heb ik er uit gegooid en vader zelf is de versierselen gaan halen!\grqq
\end{itemize}

En werkelijk: er lag een tapijt van fris grœn mos en in een hœkje was zelfs een bedje gespreid van Edelweissblœmpjes.

\begin{itemize}
\item \glqq Dat is het elfenbedje! Nu zal je 't hier wel gauw gewoon zijn. Is 't hier niet net zo mooi als bij je thuis?\grqq  Flieflodderke stond verbaasd. Zoveel gœdheid in een roofvogel!

\item \glqq Adelaar, mijn vriend\grqq , zei ze bewogen en streelde hem zacht over zijn grote klauw.

\item \glqq Flieflodderke blijft bij ons\grqq , vertelde de mœder, \glqq maar dan mœt ze toch eerst haar koningin verwittigen; dat mœt je haar gunnen, jongske!\grqq 
\end{itemize}

De vreugde van het jonge dier verstierf. Er kwam opstand in zijn ogen.

\begin{itemize}
\item \glqq Flieflodderke, als je me durft verlaten. . . . eet ik alle elfjes op met huid en haar!\grqq
\end{itemize}

Maar dadelijk had hij weer spijt en bijna smekend kwam het er uit: \glqq Dat dœ je mij toch niet aan, je komt toch weer terug, mijn gespeelke?\grqq 

Ontrœrd slœg het elfje haar armen rond zijn magere poot.

\begin{itemize}
\item \glqq Ik kom terug, dat beloof ik je!\grqq 
\end{itemize}

Tœn de avond weer viel en de maan haar zilveren stralen over het donkere land uitgoot, vrœg het elfje nauw hoorbaar: \glqq Als u het gœd vindt, mevrouw .... dit is het uur\grqq .


De mœder-adelaar nam haar beet. \glqq Tot straks!\grqq , riep het jong.

\begin{itemize}
\item \glqq Tot straks!\grqq , wuifde Flieflodderke, en verdween in de wijde hemel. Op de rand van het bos liet de mœder het elfje neer.

\item \glqq Vergeet niet, dat mijn zoon ontzettend veel van je houdt\grqq , zei ze nog.
\end{itemize}
\newpage

\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE3.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Getroffen bleef ze staan. Zalen ze daar niet allen onder een boom...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

\newpage
\begin{itemize}
\item \glqq Ik zal hem niet vergeten\grqq , antwoordde Flieflodderke, maar ze zag wit als een madelief.
\end{itemize}

Met bekneld hart trippelde ze verder naar het Elfenplein tussen de hoge bomen. Getroffen bleef ze staan. Zaten ze daar niet allen samen onder een boom, — een stil, treurig grœpje elfjes? O! op dit ogenblik vœlde ze hœ ze met al de vezels van haar hart aan haar stam verbondéh was! Met een kreet, die afbrak in een snik, liep ze naar haar zusjes tœ.

De elfjes rezen overeind en als uit één mond klonk de jubel:

\begin{itemize}
\item \glqq Ons Flieflodderke!\grqq 
\end{itemize}

Het koninginnetje wou haar meenemen naar de spelonk, maar Flieflodderke vond het beter alles te vertellen op dat maan-beschenen plekje onder de oude denneboom.

En midden in het dichte elfenkringetje, de handjes in elkaar genepen, begon Flieflodderke te praten over de roofvogel en het adelaarsjong. Het kwam er uit, benauwd en met schokkende Stootjes. ... Er was iets in haar stemmetje dat de zusjes onrustig maakte en het koninginnetje bezorgd haar arm om het elfje deed slaan. Hœ dichter Flieflodderke bij de ontknoping kwam, hœ meer haar keel werd dichtgeprangd door een ontzettende pijn, die haar de adem benam.

Plots uitte het kleinste zusje een gil en wees doodsbang naar de boszoom.

\begin{itemize}
\item \glqq De adelaar! Hij komt Flieflodderke terughalen! Gauw, laten we vluchten!\grqq 
\end{itemize}

Ze wilden allen holderdebolder wegritsen, maar Flieflodderke hield Hermelientje vast.

\begin{itemize}
\item \glqq Niet vluchten, koninginnetje. ... 't Is mœder-adelaar. Ze was zeer gœd voor mij.\grqq 
\end{itemize}

Tœn bleven al de elfjes staan, maar de schrik maakte haar als gespannen bogen, waaruit elk ogenblik de pijl kan wegflitsen. Dat zag de adelaarsvrouw en daarom naderde zij voorzichtig, met gevouwen vlerken.

Op enige afstand van Hermelientje bleef ze staan en boog. De elfjes schrokken bij het schorre geluid van haar stem, tœn ze sprak: \glqq Ik bied u mijn hulde, kleine koningin, en mœt u zeer feliciteren yopr de gœdhartigheid van uw elfjes Daarvan was Flieflodderke mij wel het beste bewijs. Ik hoop, dat u haar de gœde ingeving van haar hart zult laten volgen\grqq .
\newpage
\begin{wrapfigure}[32]{l}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE4.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{De elfjes vœlden dat er iets pijnlihks ging  komen.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Hermelientje boog eveneens en zei vriendelijk: \glqq Uw gœde woorden zijn mij zeer aangenaam, grote vogelenkoningin. Gœde daden beletten, dœn de elfen niet. Maar Flieflod-derke heeft mij haar verlangen nog niet meegedeeld\grqq .

Vragend keerde ze zich naar Flieflodderke.
\begin{itemize}
\item \glqq Wel kindje?\grqq Flieflodderke keek haar aan. In haar wijdopen ogen las het koninginnetje de folterende strijd tussen twee sterke machten in haar: medelijdende gœdhartigheid en aanhankelijke liefde. Er woog een bange benauwende stilte....
\end{itemize}

De elfjes vœlden dat er iets pijnlijks ging komen en zochten in het donker elkanders bevende handjes.

Dan bracht Flieflodderke er bijna ademloos uit: \glqq Koninginnetje, sta me tœ.... dat ik het ge-speelke word van de jonge adelaar; hij is zo eenzaam want zijn brœrtje is dood\grqq .
\newpage
\begin{itemize}
\item \glqq En jij dan, kindje?\grqq 

\item \glqq Ik. ... ik heb zo'n medelijden met hem.\grqq  Het klonk bijna als een verontschuldiging.

\item \glqq ’t Geluk zal me wel volgen, koninginnetje\grqq, en dapper poogde ze te glimlachen. Tœn lei Hermelientje haar handen op Flieflodderkens hoofd en sprak bewogen: \glqq Mogen alle gœde machten je zegenen met geluk, mijn kindje!\grqq
\end{itemize}

Ook de adelaarsvrouw stond getroffen tœ te zien en opeens riep ze met geestdrift uit: \glqq Wat dit elfje voor ons dœt, zal ik nooit vergeten! Om harentwil zullen wij samen een vredesverbond Sluiten! Ziehier!\grqq En langzaam en plechtig bezwœr de donkere roverskoningin: \glqq Op deze stond beloof ik aan de elfenkoningin, dat geen enkele vogel uit mijn stam nog één enkel elfje leed zal dœn!\grqq

Dat haar hele familie met zulke veiligheid werd beloond voor haar daad verzachtte voor Flieflodderke wonderlijk veel het pijnlijke van dit ogenblik. Maar nu, bij het afscheid, was het weer of alles in haar openscheurde tot één grote, snerpende wonde.

Ze drukte haar koninginnetje en ieder zusje met pijnlijke hartstocht tegen zich aan, maar sprak geen woord.

Dan trad ze op de vogel tœ en bood hem de uiteinden van haar sluier. In een stilte, die woog als lood, steeg de adelaar op.

Het adelaarsjong grœide zoals dat een gezonde vogel betaamt; nooit meer had hij nog last van zijn slagpennen.

Flieflodderke werd het trœtelkindje van de hele reuzenfamilie. Zelfs bij de strœve, trotse vader adelaar had ze het weke plekje van zijn hart ontdekt en dat gaf haar een zeldzame vreugde. Nooit gebeurde er in het nest nog iets dat haar gevœlig hart kon kwetsen; zij was de vogels daar heel dankbaar voor. De grote adelaars verorberden hun prooi buiten het nest en het jong werd gevœderd terwijl mama met Flieflodderke haar dagelijks vliegtochtje deed.

Wanneer ze dan terug kwamen, lag het nest zuiver en immer wachtte er op het elfje een tuiltje van de mooiste blœmen, die er te vinden waren.

Dat was het werk van vader adelaar, al deed hij ook alsof het hem helemaal niet aanging.

Zo gingen de dagen, een na een. ...

En soms sprak de jonge vogel er over, hœ het zou zijn als hij zijn eigen nest zou bouwen; hœ ze gelukkig zouden zijn, zo met hun beidjes, voorgœd samen.

Hij grœide geweldig en zijn vleugelen werden als reusachtige wieken, zodat het elfje bijna achter elke veder schuilen kon. Tœn kwamen de opwindende dagen, dat hij leerde vliegen! Dat was een gebeurtenis! Zijn vader was een strenge leermeester en het jong leerde met geestdrift! Hœ kon het anders? Zat Flieflodderke daarginds niet al zijn bewegingen gade te slaan? En klapte ze niet in de handjes en schitterden haar ogen niet als sterren als hij het gœd deed?

\begin{center}
\includegraphics[width=8cm]{flie-IMAGE5.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{... zodat het elfje zich schier achter elke vleugel verschuilen kon.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

O! en de eerste tocht, die ze samen deden! Trots en krachtig doorkliefde hij de lucht, met Flieflodderke die met haar sluier in zijn bek vastgehaakt hing. Dat was een vlucht om dronken te worden van vreugde!

\begin{wrapfigure}[34]{r}{5.1cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.1cm]{flie-IMAGE6.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... slœg enkele malen met z'n reuzenwieken en steeg op ...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Tœn nu vader adelaar de wieken van zijn zoon krachtig genœg vond voor de grote vluchten, zei hij hem op zekere dag: \glqq Zie, m'n jongen, nu ben je flink genœg om je alleen door het leven heen te slaan. Nu ben je vrij en kun je je eigen bestaan scheppen. Ga dus en dœ zoals ik heb gedaan!\grqq

En de zoon antwoordde met grote eerbied: \glqq Vader, uw woorden zijn zeer wijs en ik zal uw gœde raad opvolgen!\grqq 

Ze namen afscheid van de ouden; Flieflodderke werd op de sterke hals van de jonge adelaar gebonden en zo vlogen ze de wijde wereld in.

\begin{itemize}

\item \glqq Nu zœken we een geschikte plaats voor ons nest, m'n gespeelkel\grqq , juichte de vogel blijgezind, en Flieflodderke slœg haar armen vaster in zijn pluimen.
\end{itemize} 

Ze zochten dagenlang en rustten 's nachts op hoge bergtoppen, waar het kœl was. Eindelijk vonden ze een uitgelezen plekje, veilig en hoog, op de spits van een torenhoge rots, die als een versterkt kasteel uit de zee oprees.

Het waren gelukkige dagen, tœn ze samen hun nest maakten — de grote luchtreus en dat tere kleine vlindertje. Hij zorgde voor het zware gerief en zij voor de zachte donzen sierlijkheid. Nimmer was een nest zo mooi en zo sterk als dit.

Flieflodderke had er zelfs haar eigen hokje in, gans bekleed met de zachtste pluimpjes van Vriend, die hij daartœ in z'n ruwe liefde met eigen bek had uitgerukt.

Zo leefden ze samen, vrij en gelukkig op hun onbereikbare rots, tevreden als koningskinderen, wier wensen alle vervuld zijn.

Er werd een stralende jonge lentedag geboren.

De zon was als een groot vat, waaruit vlœibaar goud over de wateren werd uitgegoten, en de wind geurde naar seringen en nieuw grœn. Het was een dag om te zingen en overmœdig te zijn.

Opeens riep Vriend, zodat het galmde over de golven: \glqq Flie-flodderke, vandaag mœt ik gekke dingen dœn! Ik eet je op met huid en haar.... of ik vlieg naar de zon!\grqq 

Flieflodderke, die zat te zingen op de hoogste rotspunt, liet zich naar beneden dwarrelen. Ze kwam op zijn rug terecht en lachte, een eigenaardig prikkelend lachje.
\begin{itemize}
\item \glqq Je houdt te veel van mij om mij op te eten; en naar de zon vliegen, ei! dat kun je niet!\grqq , riep ze uitgelaten.
\end{itemize}

De vogel keek haar aan en de jolige, pertige uitdrukking in haar warme ogen deed een wilde kracht door z’n leden stromen.

\begin{itemize}

\item \glqq Niet kunnen? Vandaag kan ik alles.\grqq

\item \glqq Ei! Dat zou ik willen zien!\grqq, plaagde Flieflodderke.

\item \glqq Ik dœ het!\grqq , riep de vogel met schitterende ogen. \glqq En als ik win, krijg ik een kus! Bind je maar gœd vast rond mijn hals en dan gaan we!\grqq 

\item \glqq Als 't waar is, krijg je wel honderd kussen, maar je kunt ’t niet! Je kunt 't niet!\grqq , tergde de kleine deugniet.

\end{itemize}

De arend slœg enkele malen met zijn reuzenwieken en steeg op — trots, kalm en majestatisch.

Ze stegen hoger en hoger; de aarde werd als een nietige speelgœddoos, een poppen wereld je.

Er lichtte door Flieflodderke een machtige vreugde. In haar hartje kwam grote bewondering voor de zeldzame kracht van die koninklijke vogel, hââr Vriend.

Even waagde ze nog een blik in de diepte....

HÙÙÛ! 't Was om te duizelen! En rillend van genot en vrees tegelijk, duikelde ze dieper weg in de veilige veren van de vogel.

Krachtig gingen de zware vlerken op en neer en in pijlsnelle vaart stevenden ze dwars door de wolken, recht naar de zon tœ!

Er straalde hun een verblindend licht tegemœt, waartegen alleen de sterke arendsogen bestand waren; maar het elfje mœst de handjes voor de knipperende kijkers slaan.
\newpage
En daar, voor hen, zetelde in al zijn schitterende glorie de Zon-nevorst. Een machtige, onvergefelijke verschijning was het. Een wezen van licht en zonneschijn, met een haast doorschijnend wit gelaat, waarin ogen te glœien stonden, die stralen schoten, zo fel als bliksems. 
\begin{center}
\includegraphics[width=7.5cm]{flie-IMAGE7.jpg}
\begin{small}
\begin{center}


\textit{Een wezen van licht en zonneschiijn}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Zijn lange haren waaierden zacht in de wind als golvend goud; een lange, brede mantel van gevlochten zonnestralen spreidde zich ver open op de wolken.

\begin{itemize}
\item \glqq Ik grœt u, hoge Zonnevorst!\grqq, zei de adelaar en boog zijn trotse kop.

\item \glqq Felle klepper van mœder Aarde, wat vœrt u hierheen?’’, vrœg de Zonnevorst met een stem als een gulden klok.

\item \glqq De lente en mijn kleine kameraad, Majesteit!’


\item \glqq Wât voor kleine kameraad?\grqq 

\item \glqq Die hier op mijn rug zit, Majesteit!.... Hallo, Flieflodder-ke, kom eens uit de veren en grœt de grote Zonnekoning!\grqq , riep de vogel.

\item \glqq Wél! Wél!\grqq , riep de Zonnevorst uit, \glqq het is zowaar een elfje! Een kindje van de maneschijn! Nu, jullie zijn beiden hartelijk welkom, want zo'n bezœk is hier zeer zeldzaam. En wat is het dœl van je reis, dappere vlieger?\grqq 

\item \glqq U zijt ons dœl, Majesteit. Nu ik dat bereikt heb, kan ik weer naar mijn nest terug.\grqq 

\item \glqq Neen, zo niet, jonge vriend! Zo’n krachtsinspanning verdient een bijzondere beloning! Daarom zal de Zonnevorst jullie laten zien wat tot nog tœ geen sterveling heeft aanschouwd . .. Ziet, volgt de purpere weg, die westwaarts loopt; deze zal jullie spœdig in mijn tuin vœren. Hij is schoon, mijn tuin. Ook mijn zoon, die daar woont, zullen jullie zien. Hij zal blij zijn met jullie bezœk!\grqq  Zo sprak de Zonnevorst.
\end{itemize}

De adelaar volgde de purpere weg, aan weerskanten gezoomd met heuvelrijen van rozerode wolken. Plotseling bleef hij ademloos stilstaan, want vóór hem lag de zonnetuin in al zijn sublieme schoonheid, zo overweldigend mooi als geen sterveling op aarde kan dromen. Er omheen was een hek van vurige glinsterende staven.

Het was een tuin van blœiend licht, waarin het altijd zomer was. Er blœiden blœmen als schitterende sterren; lichtpalmen waaierden hoog en slank. Er waren bossen van grillig door elkaar wemelende stralenbundels; uit de grond schoten heel fijne lichtsprietjes, als gras, en hoge ruikers van goudgele vlammetjes.

Er vlœide ook een rivier van kleurig licht, als een grote regenboog.
\begin{center}
\includegraphics[width=10.75cm]{flie-IMAGE8.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{In een dreef van topass-blauw licht kwam hij aangewandeld...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Maar plots vœlde de vogel hœ twee handjes hartstochtelijk in zijn pluimen grepen en hœ het elfje met een ruk rechtsprong op zijn rug.

\begin{itemize}
\item \glqq Daar!\grqq 
\end{itemize}

In een dreef van topaas-blauw licht kwam hij aangewandeld: de Zonneprins! Hij leek een reusachtig juweel in zijn lang kleed van schitterend witte vuurdraad. Zijn haar, als vlammend goud, krulde om zijn hoofd als een stralenkrans.

Tœn slœg hij plots de ogen op en keek hen aan. God! Wat een ogen! Flieflodderke vœlde zich duizelen, alleen van in hun donkergouden diepten te zien!

De prins kwam naar hen tœ, met wonderlijk-zwevende tred; waar hij ging, bogen alle sterrenblœmetjes, negen de lichtbundels en spoten de fonteinen hun stralen.

Vóór de vuurtralie bleef hij staan.

De adelaar boog bewonderend en zei beleefd: \glqq Edele Zonne-prins, Flieflodderke en ik hebben de eer u onze nederige hulde aan te bieden! Zijne Majesteit de Zonnekoning is zo gœd geweest ons hierheen te zenden\grqq .

De prins wuifde zacht met zijn witte, doorschijnende hand en zijn lange vingeren dropen van zonneschijn.

\begin{itemize}


\item \glqq Jullie weten niet hœ welkom jullie me zijn, lieve kinderen van mœder Aarde, jij, krachtige vogelkoning, en jij, mooi vlindertje uit de maneschijn.\grqq 
\end{itemize}

Zijn stem klonk als een diepe, warme cello.

\begin{itemize}
\item \glqq Het is de eerste maal, dat ik een wezen van de aarde van zo dichtbij zie, en ik heb er zo naar verlangd, eens met zo iemand te kunnen spreken, ’t Is hier zo eenzaam, de hele dag....\grqq 
\end{itemize}

Hij slœg zijn armen rond de gouden staven, keek hen met een vreemd-rœrende glimlach aan en vrœg ietwat aarzelend: \glqq Jullie zijn zeker wel erg gelukkig, zo met je beiden! Hœ heerlijk, helemaal vrij te zijn en te kunnen heenvliegen waar je wilt\grqq .

\begin{itemize}
\item \glqq O ja! We zijn zo gelukkig als we maar kunnen wensen. Maar u zult toch wel het gelukkigste van alle wezens zijn\grqq , meende de adelaar.

\item \glqq Dat zou ik .... als ik zo'n lief gespeelke had als jij.\grqq 
\end{itemize}

Het elfenhartje deed een sprongetje van plezier!

\begin{itemize}
\item \glqq Maar ik heb ook niet zo’n pracht van een tuin\grqq , antwoordde Vriend.

\item \glqq Willen we ruilen?\grqq , vrœg de prins met dezelfde weemœdige glimlach. \glqq Jij m'n zonnetuin, maar met deze staven er omheen.... En ik, je vrijheid.... en bovenal, je vriendinnetje. NÛ?\grqq 

\item \glqq Ik geloof, dat ik ,neen' zou zeggen, Zonneprins!\grqq 

\item \glqq Dat wist ik wel\grqq , knikte de prins. Je zult het misschien klein van me vinden, maar er zijn dagen dat ik deze schoonheid bijna niet meer alleen kan dragen, als de eenzaamheid er begint op te wegen.\grqq 

\item \glqq Komt uw heer vader dan nooit bij u?\grqq 

\item \glqq Mijn vader mœt de hele dag voor mœder Aarde en haar kinderen zorgen. Alleen 's avonds komt hij hierheen, maar dan is hij mœ en wil graag rusten. En kan ik nu spelen met mijn vorstelijke vader, zoals jij met je gespeelke?\grqq , lachte de prins. De adelaar lachte mee, want hij dacht er aan hœ hij met het elfje allerlei dolle streken uithaalde!

\item \glqq Neen, dat geloof ik niet!\grqq , zei hij tœn. \glqq Maar mœt u hier dan eeuwig en altijd in deze tuin opgesloten blijven?\grqq 

\item \glqq Eeuwig niet, neen. Tot ik een volwassen zon ben. Dan komt er een nieuwe aarde en die krijg ik tot bruid.\grqq 

\item \glqq En duurt het nog lang, eer die nieuwe aarde komt?\grqq , wilde de vogel weten.

\item \glqq O ja! Nog wel honderden jaren!\grqq , antwoordde de prins.

\item \glqq En mœt u hier al die tijd alleen wonen?\grqq  vrœg Flieflod-derke met grote meewarigheid. \glqq Kunt u dan niemand binnen laten om met u te spelen?\grqq 

\item \glqq Nee, lief vlindertje, niemand. Dat is de wet. Alleen wat onstoffelijk is, mag met de Zonneprins in aanraking komen.\grqq 

\item \glqq O! Wat een strenge wet!\grqq , riep het elfje uit.

\item \glqq Maar Flieflodderke, als het de prins aangenaam is, zou je dan niet eens je zonnedans je uit vœren?\grqq  stelde de adelaar voor.
\end{itemize}

Met een gezichtje als een doorschijnende roos van verlegenheid, begon zij haar allerliefste zonnedans.

Flieflodderke danste zoals ze dat nog nooit gedaan had; en tœn ze haar zonneliedje, begon, beefde haar stemmetje als een heel tere snaar.

\newpage
\begin{center}

\textit{\textbf{\glqq  Zœn me, zœte zonneschijn, \\  giet mijn hart vol wonnewijn. \\ Zœn mij elke dag weerom, \\ want mijn hartje is een blom, \\ die alleen uw gouden glœd, \\ lieve zonne, blœien dœt!\grqq} }
\end{center}

\begin{wrapfigure}[21]{r}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE9.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... en Flieflodderke danste zoals ze nog nooit gedanst had.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

De prins keek haar aan met ogen, waaruit een zo wonder licht Flieflodderke tœvlœide, dat het elfje plots als betoverd stilstond. Haar gezichtje, als een prille madelief, werd heel bleek en strak en hief zich met hartstochtelijk verlangen naar het stralende gelaat van de prins omhoog.

De arme Vriend had staan tœkijken en er kwam een grenzenloze weemœd over hem : zijn eigen gespeelke, Flieflodderke, zijn enige schat, zou voortaan de Zonneprins liefhebben, boven alles – ook boven hem.

Even flikkerde een gele vlam van verzet in zijn wilde ogen. Tœn keek hij naar dat drœve, schone gelaat van de Zonneprins, dat smartelijk tegen de staven aanleunde, en met een knakje boog hij de trotse roverskop.

Het was de prins, die het eerst weer sprak ; z’n stem klonk vredig en kalm, als van een die ’t berusten al lang geleerd heeft.

\glqq Lief elfje en jij, fiere vogel, ik mœt jullie bedanken, bovenmate innig, voor alles wat jullie me vandaag gegeven heb ben. Deze dag is zo schoon voor mij dat ik hem nooit meer vergeet. Misschien zal ik jullie na deze keer niet vaak meer terugzien. Jullie zijn nu eenmaal kinderen van mœder aarde. Maar om te tonen hœzeer ik aan jullie zal denken, zal ik aan mijn heer vader vragen jullie iedere dag namens mij een bijzondere grœt te zenden.\grqq

\begin{itemize}

\item \glqq Het is ons een grote eer geweest, u te leren kennen, edele Zonneprins. Ook wij zullen steeds aan u denken... met schone gedachten\grqq, zei de adelaar. In zijn tœstand was dat gesproken als een edelman.

\end{itemize}

Het kleine elfje wou zoveel zeggen, dat ze niets zei en alleen maar bitter begon te schreien.

De adelaar pikte haar heel licht op en borg haar beschermend onder zijn vlerk, zoals hij dat gewoon was te dœn. Tœn keek hij de Zonneprins aan, alsof hij zeggen wou : \glqq Je ziet, hœzeer ze van mij was...\grqq

Hij dacht \glqq was\grqq en dat is verleden tijd...

De prins streelde hem met zijn ogen en zei : \glqq Jij, koninklijke vogel !\grqq

Vriend hielp Flieflodderke op zijn hals stijgen en bond haar stevig vast.

\begin{itemize}


\item \glqq Vaarwel, Zonneprins !\grqq, zei hij.
\end{itemize}

Flieflodderke wuifde met haar handje : \glqq Vaar... wel...\grqq en borg tœn haar nat gezichtje diep weg in de veren van Vriend. De adelaar slœg met zijn machtige vlerken en dreef weg in de lucht.

\paragraph{}

Tœn de rots, waarop hun nest gebouwd was, weer uit de zee opdook als een zwart-berœste paknaald, werd Flieflodderke opgeschrikt door de stem van Vriend.

En die stem had een vreemd-hese klank, tœn hij vrœg : \glqq Flieflodderke, droom je nog altijd van de zonne. . . tuin ?\grqq

De vogel had \glqq prins\grqq willen zeggen, maar het woord wilde hem niet uit de keel.

\begin{itemize}


\item \glqq Ja vriend, zoiets vergeet je toch niet dadelijk !\grqq, zei Flieflodderke.

\item \glqq Neen. Ik vrees, dat je ’t nooit meer zult vergeten.\grqq 

\item  \glqq Dat kan wel\grqq , klonk het zacht terug.
\end{itemize}

Tœn viel weer de stilte.

\begin{itemize}
\item  \glqq Flieflodderke.\grqq

\item  \glqq Ja, Vriend ?\grqq

\item  \glqq Zal je niet al te veel heimwee hebben, daarbeneden ?\grqq

\item  \glqq Hœ bedœl je ?\grqq

\item  \glqq Ons nest is nu eenmaal geen zonnetuin... en ik... ben maar een lompe roofvogel.\grqq
\end{itemize}

O ! Wat klonk dat vreselijk bedrukt.

\begin{wrapfigure}[19]{l}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE10.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... en ik ben maar een lompe roofvogel ...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Tœn rakelde Flieflodderke al haar gezond verstand bij elkaar en dapper zei ze :,’Luister, Vriend. De zonnetuin en dé prins, dat is een mooie droom. Je kan er wel graag aan denken, maar je mag er niet naar verlangen. Maar jij en ons nest, dat is géén droom. Dat is écht, dat kan ik vasthouden en vœlen. Dat is van mij. En al zag ik honderd zonneprinsen, jij blijft toch altijd m’n beste, grote Vriend, waarvan ik héél veel houd. En nu ga ik m’n schuld voldœn : dát is je loon voor de mooie reis !\grqq

En het elfje kuste hem dat het klonk, wel twintig maal na elkaar. Ja, zo sprak haar verstand, maar haar hart sprak die woorden niet mee.

\begin{itemize}


\item \glqq Mij maak je niets wijs\grqq, zei dat hart, en zelfs tœn Flieflodderke Vriend zœnde, eerlijk en oprecht, trok het zich terug gelijk een slak in haar huisje. En dáár bleef het druilen om de Zonneprins, als een koppig, stout kind.
\end{itemize}

Wat daar zo diep en verborgen omging in de ziel van zijn gespeelke, neen, dat kon de vogel niet weten en daarom was hij zo blij om wat hij nu hoorde.

Hij ademde even, heel diep en krachtig, en tœn zei hij enkel : \glqq Dank je, Flieflodderke !\grqq

In de toon van die woorden lag iets als het wegrollen van een zwaar blok, als het openscheuren van een donkere wolk. En met krachtige vleugelslag rœide hij naar zijn nest.

\paragraph{}

Er was wat veranderd in het gespeelke, dat zag de grote vogel ook wel. Het leek of er binnenin een veertje gebroken was. Het levenslustige Flieflodderke was stil en dromerig geworden en zelden gebeurde het nog, dat haar parelend lachje zo onbevangen en fris als een fonteintje omhoogsprankelde.

Hele uren, vooral ’s avonds, kon ze op de hoogste spits van hun rots naar de zon zitten staren, hœ die onderging in het Westen.

Bezorgd keek de grote vogel naar dat pijnlijk-vertrokken gezichtje en martelde z’n kop met te overpeinzen wat er toch mocht haperen aan zijn kleine kameraad.

Soms kwam hij dan naast haar zitten en lei zwijgend, maar met al z’n grote tederheid zijn vleugel over haar heen.

De eerste keer tœn hij dat deed, had ze zich wanhopig tegen hem aangedrukt, als een opgejaagd vogeltje. En tœn hij bezorgd vrœg wat haar toch scheelde, had ze het radeloos uitgesnikt :

\begin{itemize}


\item \glqq O, Vriend, ik ben zo bang !\grqq
\item  \glqq Wel, mijn dapper Flieflodderke, dat ineens bang wordt ! Als ik bij je ben, mœt je toch niet bang zijn ? Ik blijf je toch beschermen, of... je zou me mœten wegjagen... Flieflodderke.\grqq
\end{itemize}

Bij die laatste zin was het lachend lichtje in zijn gele ogen weggestorven en vragend keek hij haar aan.

Ze slœg haar beide handjes in de dikke pluimen van zijn brede borst en alsof ze geschrokken was door die vraag, riep ze : \glqq O neen,. Vriend, ik blijf altijd bij je. Ik zal je nooit wegjagen, ik.. . ik houd nog altijd erg veel van je.. . en mœst ik ooit... \grqq

Plots brak ze af en stopte haar kopje in zijn veren.

\begin{itemize}


\item  \glqq Mœst je ooit... . mœst je wát ooit, Flieflodderke ?\grqq, vrœg hij zacht.
\item  \glqq Vergeten wat ik je beloofd heb ...\grqq, fluisterde ze tegen zijn borst, \glqq dan mag je me opeten, dadelijk !\grqq

\end{itemize}
\newpage

\begin{wrapfigure}[36]{r}{4.3cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=4.3cm]{flie-IMAGE11.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{Dáár heeft hij gestreden tegen de storm tegen de wind en tegen zichzelf...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Hij schudde zijn scherpe kop en begreep haar niet.

Tœn suste hij haar als een ziek kindje en drœg haar naar het nest.

Soms gebeurde het ook, als ze zo stil zat te dromen, dat de vogel haar opeens opnam en meevœrde, in duizelingwekkende vaart naar een van haar liefste speelplekjes in het bos.

Dan kon Flieflodderke wilde, uitgelaten buien hebben. Dan zong en danste ze wild onder in de vijver en deed allerlei gekke dingen. En toch was er iets in die blijdschap, dat de vogel pijn deed. Hij vœlde, dat Flieflodderke zich geweld aandeed om vrolijk te zijn en dat er iets anders verborgen zat onder dat overdadige plezier.

En stilaan begreep hij de grote strijd, die het kleine ding tegen haar eigen hart aan ’t vœren was. Een wanhopige strijd, welke ze zou volhouden tot ze er bij neerviel.

Dat zag hij aan haar ogen, die groot werden en vreemd in haar wit gezichtje... Ogen als van iemand, die geweldige honger heeft.

Slapen deed ze bijna niet meer ; ’s morgens, lang voor de dageraad, stond ze op de rand van het nest te wachten naar de beloofde lichtgrœt van de Zonneprins.

En wanneer de eerste zonnestraal door de wolken priemde, recht op haar af, o ! dan slœg ze de armpjes wagenwijd open en dan straalde heel haar trillend wezentje van liefde en geluk.

En telkens wanneer de vogel dat zag, vœlde hij daarbinnen een pijn als een plotse kramp.

Dat duurde zo voort tot de herfst over het land kwam en dikke grauwe nevels de zon verborgen hielden.

De grote vogel vœlde langzaam een diep medelijden aangrœien in zijn hart ; en tœn heeft ook hij, koninklijk-edel, zijn strijd uitgevochten.

Dat deed hij op een stormachtige dag, ginds hoog in de wolken. Dáár heeft hij gestreden tegen de storm, tegen de wind en tegen zichzelf. Want hij hield van Flieflodderke, zo geweldig als alleen zo’n machtige vogel dat kan.

En die dag heeft hij gewonnen tegen al de wolken en al de winden en ook tegen zijn eigen hart. En pas tœn is hij naar zijn eigen nest teruggekeerd, doodop, maar wonderlijk kalm en rustig.

\begin{itemize}
\item \glq Flieflodderke, we mœten samen eens ernstig praten.\grqq 
Ze keek hem met verbaasde ogen aan, verrast door de ernstige klank in zijn stem.
\item  \glqq Ja kindje, zo kan het niet blijven duren, nietwaar ? Ik ken je al te gœd om niet te weten hœ je daar tegen jezelf aan ’t vechten bent omdat de Zonneprins toch maar geen droom wil zijn, is ’t niet zo ?\grqq 
\end{itemize}

Angstig was dat wachten, terwijl hij zo sprak. Tœn zei ze verschrikt :

\glqq Och Vriend, praat er niet over. Ik blijf toch bij je. Ik heb het je beloofd. Ik zal de zonnetuin... misschien nog wel vergeten ...\grqq 

\begin{itemize}
\item \glqq Nee kindje ! Dát weten we beiden wel beter ! En daarom ontsla ik je van ál je beloften. Ik houd genœg van je, om je niet te kunnen zien... hm. . . ziek worden en zo ... \grqq 
\item \glqq Och ... ik ben... Meer kon ze niet zeggen, het kleine elfje. Ze slœg beschaamd haar handjes voor haar gezicht en schreide.
\item \glqq Zeg me eens eerlijk, Flieflodderke, zou je graag daarboven zijn ? Maar heb je er wel aan gedacht dat niemand, die stoffelijk is, de tuin binnen mag ?\grqq 
\item \glqq E... ja... maar náást de tuin wonen... dat kan toch niemand beletten, is ’t wel, Vriend ?\grqq 
\end{itemize}

Zo verklapte het elfje het plan dat zich, niettegenstaande álles, toch in haar kopje had vastgezet.

\begin{itemize}


\item \glqq Tja, zo zou het misschien nog kunnen. Maar... zou je niet bang zijn, zo heel alleen, daarboven ? ’s Nachts of zo ?\grqq


\item  \glqq Ik... ik heb toch de Zonneprins\grqq, antwoordde ze heel zacht.
Met een ruk richtte de vogel zich op.
\item  \glqq ’t Is waar\grqq, zei hij. En tussen hen viel een korte stilte. Dan sprak hij nog één woord : \glqq Nu gœd \grqq .
\end{itemize}

Tœn barstte het elfje los, onstuimig en hartstochtelijk.

\begin{itemize}
\item \glqq Ο Vriend, ik ben een ondankbaar ding ; je bent veel te gœd voor mij. Ik wil je niet verlaten. Het zal wel overgaan. Ik ... ik.\grqq 
\end{itemize}

De vogel slœg zijn warme veren om haar heen en zei : \glqq Slaap maar zacht, mijn Flieflodderke ! \grqq 

Tœn het elfje ’s anderendaags wakker werd, stond de adelaar voor haar.

\begin{itemize}


\item \glqq Ziehier, wat ik gedacht heb\grqq , zei hij. \glqq Je kunt het daarboven in elk geval wel eens proberen. Ik zal je er heen brengen. En raak je er niet gewend, dan zend je me een teken en ik haal je terug. Wat zeg je daarvan, kameraadje ?\grqq 
\item \glqq Dat je véél te gœd bent !\grqq , zei Flieflodderke blozend.

\end{itemize}

\paragraph{}

Op een late herfstmorgen vertrokken ze.

De adelaar was ernstig en stil, als iemand die weet dat hij iets gaat dœn, dat al zijn krachten zal vragen.

Het elfje zat warm ingeduffeld aan zijn hals vastgebonden. Ze vœlde zich ellendig. Alsof haar hart verpletterd lag onder een zware angst.

Als ze haar eens wegjœgen, daarboven ?

En ze stegen en stegen...

Zo gemakkelijk als de eerste keer, ging dat echter niet.

Tœn was er in de vogel die almachtige prikkel van levensvreugde geweest – en nu... nu wist hij dat elke vleugelslag hem dichter bij de scheiding bracht. En nu was het ook geen lente. Nu was het herfst en koud en winderig.

Neen, een pleziertochtje was het niet.

Af en tœ vrœg Flieflodderke met benepen stemmetje :

\begin{itemize}


\item \glqq Is ’t niet ál te lastig, Vriend ?\grqq 
\item \glqq Voor jou is niets te lastig !\grqq , zei hij dan.
\end{itemize}

Maar na de middag begon de lucht te betrekken.

Nijdige winden rukten aan uit het Noorden en bliezen tegen de vogel in. Hij vocht er tegen, zijn krachten tot het uiterste gespannen, maar zo zou hij dat niet lang kunnen volhouden, dat vœlde hij wel.

Zijn hart bonsde alsof het barsten zou en zijn adem ging met stoten. En tegelijk met de vermœidheid kwam er over hem een grote neerslachtigheid.

Als hij zich nu eens liet vallen in die wazig-grijze diepte daar onder hem ? Dan was alles uit voor hen beiden... Alles, alle vreugden, maar ook alle verdriet.

Wat mœst hij zich toch afbeulen om zijn eigen lief gespeelke weg te geven ?

Als hij eens...

Plots vœlde het elfje instinctmatig zijn gedachten en als wanhopig slœg ze de handjes rond zijn hals.

\begin{itemize}
\item \glqq Niet opgeven, Vriend, je bent de sterkste van allen ! Je bent alle winden de baas ! Ik weet dat je zult winnen ! Zie, ik zal je wat helpen !\grqq 
\end{itemize}

En met alle macht begon ze met haar vleugeltjes te slaan, die trilden in de wind als de blaadjes van een boom.

Dat rotsvaste betrouwen in hem deed zijn koninklijke ridderlijkheid weer boven komen en mœdig kliefde hij verder.

En eindelijk ! O eindelijk bereikten ze het eerste wolkenland ! De vogel liet zich neerploffen met opengespreide vlerken, hijgend als een blaasbalg.

Het elfje streelde hem met beide handen.
\begin{itemize}
\item  \glqq Je bent een held, mijn Vriend !\grqq 
\item  \glqq Nog één minuut en die held was pardœs doodgevallen !\grqq , zei hij.
\end{itemize}

Zijn speurdersogen onderzochten de omtrek. Niets dan wolken en nog eens wolken, vanaf grauw-wit tot vaalgrijs. Wolkenheuvels, wolkendreven, wolkenbergen.

Maar van de zon was geen spoor te zien.

\begin{itemize}


\item  \glqq Hier zitten we lekker te kœkelœren ! Ik weet heus niet welke kant ik uit mœt, Flieflodderke... Ei, wat hebben we daar ?\grqq 
\end{itemize}

Uit het Noorden kwam een rei mistige gedaanten. Dat waren de nevelvrouwen. Ze hadden kleren aan van klam vaal spinrag en op hun haren parelden milliœnen mistdroppels.

Ze slierden voort met weemœdige gebaren, en ze neurieden zachtjes hun nevellied dat zœt-klagend klonk, als een avondwind in naakte takken.

Benieuwd keken haar vochtig-grijze ogen naar de adelaar.

\begin{itemize}

\item \glqq Jonkvrouwen, kunt u me de weg wijzen naar de Zonne prins ?\grqq vrœg hij.
\item  \glqq Zonneprins. ...echoden ze zachtjes en keken elkaar aan met trage blikken, als begrepen ze hem niet.
\item  \glqq Ik mœt mijn gespeelke naar de zonnetuin brengen en weet geen raad tussen al die wolken\grqq , legde hij uit.

\end{itemize}

Flieflodderke rees recht op zijn rug en boog gratievol.

\begin{itemize}

\item \glqq Gespeelke. ... \grqq , echoden ze weer en keken elkaar aan met mœde glimlach. Eindelijk sprak de grootste : \glqq De zonnetuin is gesloten langs deze kant. Wij zijn de voorboden van de wintervorst en zolang deze het land regeert, is de zonnetuin alleen maar langs het Zuiden te genaken\grqq .
\item \glqq Is het ver, het Zuiden ?\grqq , vrœg de vogel.
\item \glqq Dagen, dagen ver...\grqq , zei de nevelvrouw en wuifde met een loom gebaar in zuidelijke richting.
\end{itemize}

De vogel boog. \glqq Ik dank u zeer, jonkvrouwen.\grqq 

\newpage
\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE12.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{Dat waren de nevelvrouwen.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Ze negen lichtelijk het hoofd en slierden verder.

\begin{itemize}

\item \glqq Wat gaan we nu dœn ?\grqq , vrœg het elfje bang.
\item \glqq Afwachten\grqq , zei de adelaar besluiteloos.
\end{itemize}

En zo viel de avond over het wolkenland en het vaalwit van de wolkenbergen werd stilaan van een donkere lei-kleur.

Ineens kwam er rakelings van achter een heuvel een sterretje tœgeschoten. Het scheelde geen haar of het was op de vogel gebotst.

\begin{itemize}

\item \glqq Dag sterretje !\grqq , grœtten de beide pelgrims blij.
\end{itemize}

Het sterrengezichtje lichtte in een blijde lach.

\begin{itemize}
\item \glqq Kijk, wie we daar hebben !\grqq  En ineens Flieflodderke bemerkend, riep het verbaasd : \glqq Neen toch, da’s zowaar een elfje !
Maar ik dacht... Ben je niet eens door een arend opgepikt ?\grqq 
Νύ was het hun beurt om verwonderd te kijken !
\item  \glqq Ja, dat ben ik zeker\grqq , zei Flieflodderke, \glqq en dit is de zoon van die adelaar, en mijn grote, gœie vriend !\grqq 
\item  \glqq En die mœt haar nu wegbrengen naar haar allergrootste vriend, de Zonneprins... . Maar ik ken de weg niet meer !\grqq , vulde de vogel aan.
\item  \glqq Dat is nog zeer ver. Maar als het elfje wil, kan ze met me meevliegen. Ik mœt net naar ginds verhuizen. Wil je ?\grqq 
\item  \glqq Als ik mág, graag ! Nietwaar, Vriend, dat zou nog ’t beste zijn ?\grqq 
\item  \glqq Mij gœd. Als je er maar veilig geraakt. En.... wat zal het teken zijn, of je ’t gœd stelt of niet ?\grqq 
\item  \glqq Ja, daar heb ik nog niet aan gedacht \grqq , zei het elfje hulpeloos.\grqq
\item  \glqq Ik weet het !\grqq , riep het sterretje. \glqq Ik wil de boodschap wel overbrengen ! Als je het gœd stelt, zal ik met mijn staart naar het Zuiden wijzen en anders naar het Noorden.
\item  \glqq Prachtig !\grqq , zei de vogel.
\end{itemize}

Tœn zuchtte hij diep en Flieflodderkens ogen schoten vol tranen.

Ineens wierp ze zich om zijn hals en snikte : \glqq O Vriend, als je toch maar gelooft, dat ik nog veel van je houd ! Als je toch maar niet boos op mij bent \grqq .

De vogel trok haar nog éénmaal onder zijn vlerk en zei dof : \glqq Ik kan alleen gelukkig zijn als ik weet, dat jij het ook bent, m’n gespeelke. Ik dank je voor al het mooie, dat je me gegeven hebt ... en voor de vriendschap, die ik nog houden mag \grqq .

Het sterretje spreidde zijn lichtende staart open voor de vlucht.

\begin{itemize}

\item  \glqq Laat het sterretje niet wachten, Flieflodderke. En hou je gœd vast !\grqq 
\item  \glqq Dag Vriend, dag lieve, lieve Vriend !\grqq 
\end{itemize}

Plots schoot het sterretje vooruit.

\begin{itemize}
\item   \glqq Dag Flieflod. ...\grqq  De stem van de vogel brak af. Hij keerde zich om en snikte wœst en geweldig, zoals alleen zo’n wilde roofvogel dat kan.
\end{itemize}

Het sterretje schoot door de wolken met een vaart die Flieflodderke haast de adem benam ! Daar was de sterkste vlucht van de adelaar nog maar een slakkengangetje bij.

In het elfenhartje barstte de dankbaarheid open als een kleine warmkleurige blœm. Want Flieflodderke had nu eenmaal zo weinig aan zichzelf ; ze kon zich als ze alleen was zo ontzettend hulpeloos en klein vœlen, dat het haar een wezenlijke behœfte was altijd iemand in de buurt te vœlen tegen wie ze kon aanleunen in haar zwakheid.

En nog vóór de reis ten einde was, hadden Flieflodderke en de ster Zonnevonkje stevig vriendschap gesloten, omdat ze begrepen, dat ze van binnen even schoon waren als van buiten. Tœn kwamen ze in het sterrendorp. Het was een grote, don kerblauwe vlakte, vol bolronde sterrenhutten van witte wolken. — \glqq Nu zitten de sterretjes allemaal binnen en zien hun lichtjes na. En kijk, dat bivak waarvan het deurtje open staat, da’s het mijne... en het jouwe !\grqq , zei Zonnevonkje en schoot het wolkenheuveltje binnen.

Ze kwamen terecht in een kleine witte ruimte, waarvan de muren en de vlœr zo zacht waren als dons.

\begin{center}
\includegraphics[width=9cm]{flie-IMAGE13.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Het was een grote, donkerblauw vakte, \\ vol bolronde sterrenhutten van witte wolken}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Zonnevonkje nam de handen van Flieflodderke vast en sprak : \glqq Flieflodderke, ik kan je op dit ogenblik niet méér geven dan een huisje om in te slapen. Meer behœven de sterretjes ook niet. Maar al wat je verder nodig mocht hebben, dat mag je me gerust vragen en we zullen er wel wat op vinden\grqq . Flieflodderke keek haar vriendje aan met grote, glanzende ogen. Ze wou haar dank uitjubelen en Zonnevonkje zœnen, uitgelaten blij, maar ze durfde niet gœd. Tœn zei ze, met een stemmetje waarin al de glœd van haar hart zinderde : \glqq Ik ben zo blij ! O Zonnevonkje, wat ben ik blij !\grqq 

Het sterretje was er door gerœrd. Het bleef Flieflodderke maar aankijken en zei opeens : \glqq Wat is een elfje toch mooi... Maar nu mœt ik weg ! Ik mœt als eerste de wacht betrekken, maar ik ben ook als eerste weer terug. Nu is ons hele kasteel voor jou alleen. Slaap maar zacht\grqq .

\begin{itemize}
\item \glqq En ligt de zonnetuin hier nu heus dichtbij ?\grqq , vrœg het elfje verlangend.
\item \glqq Ja. Zie je daar die steile weg ? Die leidt er recht naar tœ. Maar ’s nachts hangt de nevel er om en de prins slaapt dan. Doch morgen, zo gauw de Zonnevorst op is, gaan we er heen. Nu mœt ik weg hoor !\grqq 
\end{itemize}

En het sterretje schoot naar buiten.

Door een kier van het wolkenhutje keek het elfje haar vriendje na. Ze zag het een smal, hellend baantje afschuiven, tot aan de onderste wolkenlaag van het uitspansel, waar het de lichtwacht had.

En ineens kwam er leven in het sterrendorp.

Uit alle hutjes wipten plots de sterretjes en het werd als een heel wondere lichtstœt. Ze tippelden elk naar hun eigen glijbaantje en ritsten naar beneden in hele rijen, net lange kransen van flonkerende edelstenen.

Flieflodderke keek er naar, ademloos van bewondering !

Maar háár sterretje, met de prachtige lichtstaart, was toch wel het mooiste van al !

Tœn ze allen verdwenen waren, lag er over het sterrendorp weer een diepe, watten stilte en het zilveren licht van de maan. Het leek Flieflodderke een mooie droom...

Ze spreidde haar veren manteltje uit over de wolkenvlœr en probeerde te slapen, want ze was erg mœ.

Als het nu toch maar gauw morgen werd...

Hœ ze echter ook haar best deed, de slaap wou niet komen. Het was of die vreemde stilte haar wakker hield.

En zo dœlloos stil liggen was niets voor het elfje.

Als ze eens een eindje de zonneweg opwandelde ? Dat kon nooit kwaad... Wie weet, sliep de Zonneprins wel ? Als ze hem eens kon zien, door een spleetje van de nevelmuur ?

Ze had haar manteltje weer omgehangen en zweefde zœtjes naar buiten. Ha ! Daar lag de stijgende zonnebaan !

Haar hart begon wild te kloppen en voorzichtig gleed ze voort.

Bezijden haar hadden de wolkenstapels de grilligste vormen aangenomen. Nu eens die van een groot donker woud, waarvan de boomkruinen door het melkwitte maanlicht met sneeuw bepœierd schenen. Dan die van een grote berg, overslingerd met zilveren linten, als stille bergbeekjes. Soms ook waren ze als vlakke, benevelde weiden... of als een zilver-gegalonneerde kolos.

Wat waren die wegen ontzettend lang, hier in Sterrenland ! Het elfje steeg hoger en hoger. ...

Een bocht in de weg deed haar plots stilstaan ! Voor haar rees de nevelmuur !

Ze drukte haar beide vuistjes tegen haar jagend hart. Dus daarachter was de Zonneprins !

Als die muur nu maar een heel klein kiertje had... Voorzichtig gleed ze er langs.

Wat was dat, ginder ver ? Iets donkers verbrak de eentonige grijsheid van de muur. Of zou het weer een grillige weerkaatsing zijn van de maan ?

Flieflodderke naderde zacht die vreemde donkere plek. Tot er opeens een volle bundel maanlicht op neerplaste en het elfje bijna achterover slœg van schrik !

Want ze onderscheidde vijf donkere gedrochten, met zwart behaarde lijven en scherppuntige vleermuisvlerken. Daarop wiegelde een lange, dunne slangenhals, met een reusachtige slangenkop, waaruit vuurrode of kilgrœne ogen haar aangluurden.
\newpage
\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE14.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{... hœ ze hun koppen bijen stakken en tot mekaar onverklaarbaare klanken uitten ...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Rœrloos, met opengespalkte ogen, bleef ze stilstaan. Weglopen durfde ze niet. Gingen die monsters haar dan niet dadelijk achterna vliegen en haar vasthaken in hun vreselijke klauwen ? Ze zag hœ ze hun koppen bijeen staken en tot mekaar onverklaarbare klanken uitten.... Het siste als waterdruppels op een hete plaat.

Eén rekte zelfs zijn hals naar Flieflodderke tœ en sprak met akelige stem : \glqq Kom maar wat dichterbij. Je mœt niet bang zijn !\grqq 

Flieflodderke aarzelde en dacht na.

\begin{itemize}
\item \glqq Dat zij zo lelijk zijn, is hun schuld toch niet. En lelijkheid is geen bewijs van boosheid\grqq , redeneerde ze.
\end{itemize}

Ze waagde zich een paar stappen verder.

\begin{itemize}
\item \glqq Gœde nacht \grqq , zei ze met een half mislukt lachje.
\item \glqq  Gœde nacht. Wie ben je en waar kom je vandaan ?\grqq , vrœg het ondier weer.
\item \glqq Ik ben Flieflodderke, een elfje van de aarde. Maar sinds vannacht woon ik in het bivak van Zonnevonkje, om u te dienen.\grqq 
\item  \glqq Waarom ben je dan van de aarde weggegaan ?\grqq 
\item \glqq Om... om...\grqq  Het elfje bloosde hevig en zei tœn dapper : \glqq Om dichter bij de Zonneprins te zijn !\grqq 
\end{itemize}

Weer draaiden de vijf koppen onheilspellend naar elkander tœ. En tœn die rode en grœne ogen haar opnieuw aankeken, leek het haar of er een nieuw, vreemd licht in brandde. Ze huiverde er van.

\begin{itemize}
\item  \glqq We zijn de nachtwakers van de zonnetuin. Weet je wel dat niemand, die stoffelijk is, daar binnen mag ?\grqq , hernam het eerste monster.
\item \glqq Ja ! Dat weet ik. Maar in de buurt van de zonnetuin wonen, is mij al een groot geluk\grqq , zei het elfje.
\item \glqq O zo. Maar als je er nu toch binnen kon geraken, wat zou je dat wel waard zijn ?\grqq 
\item  \glqq Als dát kon ! Alles heb ik er voor over !\grqq  riep het elfje spontaan.
\item \glqq Wel \grqq , zei het dier, \glqq wij alleen kennen een middel om je subtiel te maken. Als je aan elk van ons een tol betaalt, dan dœn we het !\grqq 
\item  \glqq Ik wil alles dœn wat ik kan en alles geven wat ik heb !\grqq , zei Flieflodderke en ze spreidde haar armen uit in volle overgave.
\item \glqq Kom dan hier, dicht bij ons\grqq , siste de tolk en strekte begerig zijn klauw uit. \glqq Geef mij als loon je manteltje. Een kraag van arendsveren zal me gœd staan !\grqq 
\item  \glqq Met plezier !\grqq , sprak Flieflodderke en reikte hem haar donzig manteltje, dat hij dadelijk rond zijn kale hals slœg.
\item \glqq En ik wil je sluier hebben !\grqq , zei het tweede dier haastig. Flieflodderke bloosde even en voldeed zwijgend aan zijn verzœk. Klein en rillend stond ze nu in de kille nachtlucht en keek ietwat bevreesd naar het derde dier op.
\item \glqq Geef mij uw vleugels maar ! Ik heb nooit zoiets fijns gezien. Ik zal ze op de mijne plakken \grqq , sprak het ineens.
\end{itemize}

Tœn werd het elfje heel bleek.

\begin{itemize}
\item  \glqq Maar.. . heer wachter... mijn vleugeltjes zitten vastgegrœid !\grqq 
\item  \glqq Ik heb nagels als vliemen ! Kom maar hier !\grqq 
\end{itemize}

Hij trok haar wœst naar zich tœ en rits ! Rats !... Een stekende pijn, en hij hield de heerlijke kanten vlerkjes in zijn klauwen. De ogen van het elfje schoten vol tranen. Haar mooie fijne vleugeltjes waarop ze zo trots was !... Maar geen prijs mocht haar te hoog zijn voor zo’n groot geluk !

Ze slikte dapper haar snikken in en lachte door haar tranen heen het vierde monster tœ.

\begin{itemize}
\item \glqq Ik wil die grappige krulletjes van je hoofd ! Zo’n blond kuifje zal me keurig staan !\grqq , grinnikte het dier.
\item \glqq Zal ik dan... met zo’n kaal knikkerkopje naar de Zonneprins mœten ?\grqq , vrœg Flieflodderke verschrikt.
\item  \glqq Welnee ! Je krijgt haar van gouden licht ! Kom maar hier en begin nu niet tegen te spartelen !\grqq 
\end{itemize}

Tœn boog het kleine kopje zich voorover en met zijn scherpe klauwen sneed het schaduwbeest haar krulletjes af. Het hield ze in een bosje voor zich uit, liet ze dansen en lachte akelig. Het eerste radeloze gebaar van Flieflodderke was, met beide handjes naar haar kale hoofdje te tasten ; maar plots, met een ruk, bracht zij ze achter haar rug bij elkaar en kneep er in, tot ze pijn deden.

Er was iets wanhopigs in de blik, waarmee ze het vijfde beest aankeek.

Het liet zijn fletsgrœne ogen langzaam over haar bevend lijfje gaan, keek tœn ontzettend lang in haar wijdopen kijkers en zei tergend traag :

\begin{itemize}
\item  \glqq Mijn ogen beginnen lelijk te verslijten, klein ding, en dat is een grote narigheid voor een wachter. Daarom, het beste wat je me geven kunt, zijn je klare, mooie kijkers !\grqq 
\end{itemize}

Flieflodderke gilde het uit van angst !

\begin{itemize}
\item \glqq Mijn ogen ? ! U wilt toch mijn ogen niet hebben ?\grqq 
\item \glqq Je hebt me begrepen vanaf het eerste woord !\grqq , zei het dier afgemeten.
\item \glqq Maar dat kan toch niet ! Wat mœt ik beginnen zonder ogen ? En wat heeft de Zonneprins aan een blind gespeelke ?\grqq 
\end{itemize}

Haar stem brak af ; ze snikte het uit, hulpeloos en klein.

\begin{itemize}
\item  \glqq Dom elfje, weet je dan niet dat je met je stoffelijke ogen daar niet eens binnen mag ? Als je eenmaal subtiel bent, zal je heel en al oog zijn, of weet je dat nog niet ? Kom maar hier, ’t zal gauw gebeurd zijn !\grqq 
\item \glqq Ο, ik durf niet ! Dat mœt zoveel pijn dœn !\grqq , snikte Flieflodderke.
\item  \glqq Kijk nu ! Ik dacht dat de Zonneprins je méér waard was, hoor ! ’t Mag je nog niet eens ’n beetje pijn kosten ! Je hebt nu al zoveel weggegeven, zal je nu voor dit laatste terugkrabbelen ? Ik mœt toch ook wat hebben voor mijn mœite !\grqq , siste de venijnige stem.
\end{itemize}

\begin{center}
\includegraphics[width=9.5cm]{flie-IMAGE15.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{O, ik durf niet ! Dat mœt zoveel pijn dœn !}
\end{center}
\end{small}
\end{center}
\begin{itemize}
\item \glqq Zal ik dan... dadelijk daarna... subtiel worden ?\grqq , bibberde het elfje.
\item \glqq Zeker ! Bijna terstond ! Kom, treuzel niet langer !\grqq 
\end{itemize}

Met knipperende ogen, half dood van schrik, schoof het elfje naar het monster tœ.

Tœn ineens, met alle krachtinspanning van haar denken, probeerde ze zich het stralende beeld van de Zonneprins voor de geest te halen. De Zonneprins... alléén de Zonneprins.... alles voor de Zonneprins.... Het beeld werd zo sterk en klaar, dat ze er bijna alles door vergat. Tot plots een hevige pijn door haar kopje schokte : ze had haar laatste en hoogste tol betaald. Ze slœg haar handjes voor haar gezicht en rilde als een riet in de storm. Haar hart bonsde zo wild, dat ze haast niet overeind kon blijven. Wat was het akelig donker en stil rondom haar...

Maar nu mœst het gebeuren. Ν u gingen die dieren haar met hun geheime macht onstoffelijk maken en ze zou dwars door de glœiende staven en de nevelmuur heenvliegen, met vleugeltjes van licht en ogen van licht... alles van licht.

Tœn schrok ze op uit haar gedroom. Wat hadden die wachters daar zo onheilspellend te sissen tegen elkaar, zo gemelijk’gedempt ?

Ze vœlde de monsters nadersluipen en een van hen greep haar schouder vast met zijn puntige klauw.

\begin{itemize}
\item \glqq Kom, nu mœt het gebeuren....\grqq  en het duwde haar vooruit.
\end{itemize}

Hœlang ze zo gingen, wist ze niet, maar bij elke stap grœide haar angst tot iets verschrikkelijks.

Tœn stonden ze stil.

Het beest legde zijn glibberige kop tegen haar wang en het elfje rilde van afgrijzen.

\begin{itemize}
\item \glqq We zijn er. Dœ nu twintig stappen voorwaarts en sla uit alle macht met beide handen voor je uit. Zo komt de macht in werking, die je subtiel maakt.\grqq 
\end{itemize}

Flieflodderke telde twintig voorzichtige pasjes, hief met alle wilskracht haar handen omhoog en liet ze met volle kracht neerkomen op het onzichtbare vóór haar.

Ze vœlde iets glads, als een groot schild, en tœn was het of heel de hemel ontplofte. Er klonk een donderslag zoals ze nog nooit gehoord had ; als ze nu had gezien wat er gebeurde, dan zou ze nog veel meer geschrokken zijn.

De schaduwdieren hadden haar tot voor de krocht van het slapende Donderbeest gebracht en zo had ze met beide handen op zijn rug geslagen, terwijl de gluiperige monsters gierend weggevlucht waren.

De logge kolos had zich opgericht. Zijn muil, met zes lange slagtanden gewapend, klapte open en dicht met geweldig gedonder. Zijn staart, die breed uitliep als van een vis, paukte duchtig op het machtige schild dat zijn rug bedekte en dat gaf een ge rommel alsof een hele pottenwinkel door elkaar werd geschud. Hij keek met wœdende solferogen naar het hulpeloze wurmpje, dat voor hem heen en weer liep, en tœn achter een wolkenberg de monsters het uitschaterden van pret, werd hij wœdend. Hij opende zijn vervaarlijke muil, en spuwde naar het elfje een hele bundel felle bliksems.

\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE16.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{En tœn was het of heel de hemel ontplofte.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Een hevige pijn schoot door haar lichaampje. Ze stuikte voorover op de hellende zonneweg en rolde als een balletje naar beneden.

Tœn ze eindelijk bleef liggen, vœlde ze niets meer.
\paragraph{}
Zonnevonkje had zijn vreugde niet voor zich alleen kunnen houden. Het had aan zijn naaste buurman verklapt, dat er een elfje in ’t sterrenland was en dat het in zijn bivak tœfde. Eer de nacht half om was, wist de hele sterrenbevolking het.

Geen wonder, dat velen te trappelen stonden van ongeduld en dat de nacht hun zo lang scheen.

Tœn plots de fluwelen stilte door dat akelige dondergeroffel werd gescheurd, slœg de schrik Zonnevonkje om het hart. Instinctmatig vœlde zij het : er mœst iets gebeurd zijn met Flieflodderke.

Een paniek beving haar, zij vergat waar zij was, vergat haar nachtwaak, haar wet en haar plicht en ijlde in razende vaart naar haar bivak.

De sterretjes staarden haar geschrokken na.

Wat bezielde dat dwaze Zonnevonkje toch ? En op de wereld daar beneden lijmden de geleerden hun ogen aan hun lange kijkers vast en schreven zeer geleerde dingen over de ongewone vlucht van die staartster.

Zonnevonkje vond haar bivak ledig. In koortsige jacht liep zij het hele sterrendorp af, maar in geen enkel hutje was haar vriendje te zien.

Tœn schoot zij regelrecht de zonneweg op, en struikelde over iets, dat midden op de weg lag. Verstrooid keek het sterretje er naar en plots slœg haar lichtje uit van schrik. Want in dat nietig hoopje herkende zij het tere lichaampje van Flieflodderke !

Trillend knielde Zonnevonkje er bij neer en berœrde het met heel voorzichtige vingertjes. Waar waren haar mooie vlerkjes ? En haar zijden krulletjes ?.... en o ! haar ogen.... ook haar ogen was ze kwijt ; in de plaats daarvan gaapten twee donkere wonden in het witte, levenloze gezichtje.

Tœn kwam er over het sterretje een mateloos verdriet.

Het zat maar te piekeren, tot een frisse morgenwind, heerlijk prikkelend als schuimwijn, het tot bezinning bracht. Zonnevonkje keek op en wist : nu vloog de vogel Dageraad uit over de wereld. En inderdaad, in het Oosten schoof een donkerblauwe wolk open en daaruit zweefde, in al zijn koninklijke heerlijkheid, de ontzaglijk-grote vogel die Dageraad heet.

Zijn brede borst glansde als zuiver zilver, dat op zijn rug verdonkerde tot parelgrijs. Zijn onmetelijke vlerken, waarmee hij bijna de ganse hemelwijdte overspande, hadden de kleuren van het schoonste parelmœr. De krachtige slagpennen gingen allengs over tot molliger pluimage, om te eindigen in ragfijn, zachtgolvend geveder, doorzichtig als nevelslierten ; de franjes ervan waren als in vlœibaar goud gedrenkt. Zijn prachtige staart zweefde hem na als een wijdgespreide reuzenwaaier van teergetinte struisvogelveren.

Waar hij aanzweefde, rolden de duisternissen weg als versleten tentzeil.

Zonnevonkje maakte zich zo klein mogelijk. Er was iets in de schoonheid van de Dageraad, dat haar de adem benam.

\paragraph{}

Zodra de andere sterretjes het vleugelgesuis van de Dageraad vernamen, renden ze terug naar hun dorp. Speurend keken ze rond naar Zonnevonkje en eindelijk ontdekten ze haar aan de vœt van de zonneweg, waar zij met radeloos gebaar op hen stond te wachten.

Tœn ze nadertrippelden, schrokken ze geweldig van Zonne- vonkjes vertrokken gezicht en vreemd-blinkende ogen.

Ze hielden hun adem in en schoven om haar heen met voorzichtige pasjes. Zonnevonkje wees op het treurige hoopje daar achter haar en zei met hortend, driftig gefluister : \glqq Ziet allemaal, ziet ... dat is wat overblijft van... van dat elfje.. . van mijn vriendje !\grqq 

Zonnevonkje stokte en hapte een paar maal naar lucht. Tœn vervolgde zij met hevige, stijgende drift in haar sidderend stemmetje :

\begin{itemize}
\item \glqq Sterretjes, hier is iets verschrikkelijks gebeurd ! Flieflodderke is in de klauwen van de schaduwmonsters gevallen. Ze hebben... ze... o ! ’t is vreselijk ! Ze hebben haar geplunderd, gemeen en laf ! Ik.. . ik heb nog nooit zoveel boosheid gezien ! En de rest heeft het donderbeest gedaan !\grqq 
\item \glqq Is ze dood ?\grqq , fluisterde een sterretje nauw hoorbaar.
\item \glqq Ik heb de dood nog nooit van dichtbij gezien. Is hij zó, de dood ? Ik weet het niet... ik.. . weet niets meer, dan dat de Zonnevorst hier helpen mœt. Horen jullie dat ? De Zonnevorst ! Hij is de machtigste van allen ! Hij alleen zal raad weten !\grqq 
\item \glqq Maar Zonnevonkje, hœ zal dat gebeuren ?\grqq , vrœg een klein sterretje bang.
\item \glqq We gaan allen de Zonnevorst opwachten en hem om hulp vragen. Ν u dadelijk !\grqq , zei Zonnevonkje beslist.
\item \glqq O Zonnevonkje, dat mag toch niet ! Er staat geschreven : \grqq Als de Zonnevorst uitgaat, zullen al de sterretjes in hun bivak verscholen zijn \grqq , opperde een braaf, schuchter sterrenjongske.
\item \glqq ’t Kan me niet schelen wat er geschreven staat !\grqq , riep Zonnevonkje met zoveel geweld, dat allen verschrikt de hand voor de mond slœgen.
\item \glqq Nood breekt alle wet en als jullie niet durven, dan wacht ik alleen, verstaan jullie dat ? Dat hier nog geen onschuldig wezentje mag rondwandelen, is een schande voor de ganse streek ! Bah !\grqq 
\item \glqq We zullen bij je blijven\grqq  beloofden tœn alle sterretjes.
\end{itemize}
\newpage
\begin{wrapfigure}[16]{l}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE17.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{Zo wachten ze op de Zonnevorst.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

En ze gingen op een rij staan, langs de hele zonneweg, met gedoofde lichtjes ten teken van rouw. Vooraan stond Zonnevonkje, met op haar armen het treurige overschot van Flieflodderke.

Zo wachtten ze op de Zonnevorst.

Het nevelgordijn, dat de zonnetuin omsloot, verbleekte langzaam en verwasemde dan helemaal, zodat de tuin in heel zijn pracht voor de sterren open lag.

Door de blauwe lichtdreef naderden in volle majesteit de Zonnevorst en de Zonneprins ; en waar ze voorbijtraden, bogen de lichtfonteinen en lichtgewassen in eerbiedige grœt naar hen tœ.

Bij de glœiende staven ontwaarden ze opeens het vreemde verschijnsel van de zacht aanschuivende sterrenstœt.

Door de witte lichtgedaante van de prins trilde een plotse huivering en zijn blikken zogen zich vast aan de broze vracht van Zonnevonkje.

De Zonnevorst trad dwars door de omheining naar buiten en liet zijn lichtgutsende ogen over de stœt gaan. Zo fel was dat licht, dat de sterren hem knipperogend en beduusd aanstaarden. Maar zijn stem klonk gœdig tœn hij sprak :

\begin{itemize}
\item \glqq Wat is er gebeurd, dat de sterren niet in hun bivak zijn en mij alle samen tegemœt komen op dit uur ? Verlangen ze wellicht dat ik iets dœ voor hen ?\grqq En zich naar Zonnevonkje buigend, vrœg hij : \glqq En jij, Principaaltje, wat draag je daar voor zonderlinge last ?\grqq 
\end{itemize}

Met groot vertrouwen keek Zonnevonkje de vorst aan en zei :

\begin{itemize}
\item \glqq Genadige koning, gelijk hulpbehœvende kinderen naar hun vader gaan, zo zijn wij tot u durven naderen met de schone zekerheid, dat u ons helpen zult. Zie Majesteit, dit is, wat de boze schaduwdieren en de wœste donder hebben overgelaten van een liefelijk wezentje van de aarde : Flieflodderke, het elfje !\grqq 
\end{itemize}

Weer huiverde de Zonneprins en de vorst boog zich aandachtig over het lichaampje.

\begin{itemize}
\item \glqq Maar ik ken dat elfje ! Dat is het gespeelke van die adelaar !\grqq , riep hij uit.
\item \glqq Zoals u zegt, Majesteit. Maar Flieflodderke heeft alles verlaten, omdat ze Zijne Hoogheid de Zonneprins zo oneindig liefhad \grqq , antwoordde Zonnevonkje.
\end{itemize}

De koning zag om naar zijn zoon en schrok van de felle ontrœring, die hem beving. Zo had hij de prins nog nimmer gezien.

Eén ogenblik staarden die twee paar zonneogen in elkaar en dan sprak de prins dat éne woord : \glqq Vader !\grqq 

Maar in dat éne woord lag zulk een verlangen, zó’n smekende bede, dat het de koning aangreep tot in het diepste van zijn wezen.

Hij boog zich over Flieflodderke en zei met warme tederheid :

\begin{itemize}
\item \glqq Wie zo bemint, dat hij er alles voor veil heeft, verdient loon in evenredigheid !\grqq 
\end{itemize}

Hij nam het elfje in zijn lichtende handen, richtte op haar zijn stralende ogen en zie ! Een wonderdadig gevœl stroomde plots door het levenloze lijfje... Het was Flieflodderke of ze opsteeg, immer hoger en lichter. Ze vœlde zich zo blij, ineens, zo fris. En ze steeg... ze steeg... als in een zonnige, warme ruimte, hoger, immer hoger. Als een pasgeboren vlinder boven een frisse lentewei.

De sterretjes keken tœ met grote, verbaasde ogen. Of het geen wonder was dat zich daar voltrok ?

Het slappe lichaampje begon te glanzen, werd doorschijnend en doorgloord van licht. Twee wiekjes van kleurige lichtdraden trilden aan haar rug en twee ogen als kleine zonnen staarden rond met een onzeggelijk, verbaasd geluk !

Tœn sprak de koning : \glqq Klein zonnekindje, vlieg nu maar waarheen je hart je stuwt. En wees gelukkig !\grqq 
,
Het subtiele elfje steeg op uit de wonderwerkende handen en vloog recht in de armen van de Zonneprins.

\begin{center}
\includegraphics[width=8cm]{flie-IMAGE18.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Het subtiele elfje steeg op uit de wonderwekende handen en vloog recht in de armen van de Zonneprins.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Al de sterretjes ontstaken hun blijdste lichtje ten teken van vreugde en de Zonnevorst sprak : \glqq Keert nu terug naar uw bivak, sterretjes allemaal, want mij wacht mœder aarde !\grqq 

Tœn op een avond de adelaar in zijn eenzaam nest, weer als elke dag, angstvallig naar de sterren zat te kijken, bemerkte hij plots het staartsterretje dat krachtig en blij naar het Zuiden stond te wijzen !

En er daalde een grote vrede in het gemœd van de vogelen- koning, omdat hij voor Flieflodderke gœd was geweest.

Maar het geluk van Flieflodderke was pas volmaakt, tœn op een avond de Zonnevorst kwam vertellen, dat ook de arend niet meer alleen was.

En tœn de volgende morgen een speciale lichtgrœt in het nest neerflitste, zei de adelaar fier tegen zijn jong wijfje :

\glqq Dat is nu de grœt van mijn kleine kameraad, die wij samen daarboven zullen gaan bezœken, voor onze bruiloftsreis !\grqq 

En in zijn wilde vreugde slœg hij met zijn machtige vlerken, dat het ruiste als een stormwind.

\chapter*{Flieflodderke}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Flieflodderke - version francophone}
\setlength{\parindent}{0.75em}
C'était une merveilleuse nuit d'été, pleine d'étoiles dorées.
\begin{wrapfigure}[20]{r}{5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5cm]{flie-IMAGE1-2.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... Flieflodderke flottait dans de gracieux mouvements ...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

La lune était blanche et ronde dans le ciel et, là où elle se reflétait dans le petit étang de la forêt, son image ressemblait à un nénuphar rare qui s'épanouissait dans les profondeurs.

Au-dessus de cette même eau flottait, avec des mouvements gracieux, Flieflodderke, la fée. Elle apprenait sa nouvelle danse pour la fête de la reine, la « danse des gouttes d'eau ». Virevoltant et ondulant, elle s'accompagnait d'une musique de gouttes d'eau qu'elle faisait glisser de ses doigts puis éclabousser au rythme de ses petits pas, avec un son de perles de cristal

Et ce n'est que lorsque son corps souple eut exécuté tous les mouvements de cette danse avec une grâce parfaite que la fée se posa sur une branche qui pendait au-dessus de l'eau et poussa un soupir de bonheur et de satisfaction.

Elle se balançait doucement d'avant en arrière et continuait à regarder en rêvant le « géant noir », le rocher qui se détachait de manière capricieuse sur le ciel éclairé par la lune. Les elfes racontaient que, lors des nuits d'orage, le géant prenait vie, mais elle en riait. Elle savait seulement avec certitude qu'il y avait un grand nid d'aigles au sommet de cette « tête de géant » et qu'il devait y avoir des petits. Et dans son cœur, elle ressentait une grande inquiétude et une grande peur pour tous les gentils animaux de la forêt.

Elle rêva longtemps ainsi et, dans sa petite tête d'elfe, elle élabora un beau plan pour avertir les animaux menacés du danger qui allait bientôt planer au-dessus de leurs têtes.

Mais qu'est-ce que cette ombre sombre qui venait soudainement de tomber sur l'eau ? Un bruit semblable à celui d'une rafale de vent la fit sursauter. Oh ! Elle sentit soudain deux pattes puissantes l'enserrer et la soulever. Cela ne dura qu'un instant, puis elle fut déposée dans un nid rudimentaire, où deux créatures sauvages la regardaient d'un air menaçant. Elle entendit le vieil aigle dire au jeune : « Tiens, petit voyou, voici un délicieux repas qui te fera dormir comme une souche ! » C'était donc la fin. Les yeux écarquillés et effrayés, Flieflod-derke regarda les aigles et sanglota de désespoir et de peur. Mais lorsque la mère vit la petite elfe ainsi, dans sa délicate et douce vulnérabilité, quelque chose qui ressemblait à de la compassion apparut dans ses yeux féroces. Il y avait de l'émotion dans sa voix rauque et éraillée lorsqu'elle dit : « {{En fait, c'est dommage... mais c'est toi qui décides, tu sais !}} » 

La petite fée comprit alors que sa vie dépendait entièrement de cet affreux aiglon à moitié chauve. Il la regardait de ses grands yeux ronds et globuleux, et se dandinait un peu plus près d'elle sur ses pattes tremblantes. Maintenant... maintenant, cela ne prendrait plus qu'une seconde... son bec vorace l'avalerait comme une poule avale un ver. Flieflodderke ferma les yeux très fort. ... Allez, que cela se passe vite, allez...

\begin{itemize}
\item « {{Je n'ai pas faim... je préfère jouer avec !}} », dit soudain le petit.
\item « {{Bah !}} », grogna le vieux, « {{laisse-moi dormir !}} » \\ La mère secoua la tête, mais ne dit rien.
\end{itemize}

Le jeune garçon regardait Flieflodderke en pleurs avec étonnement et lui demanda : « {{Pourquoi pleures-tu autant ?}} ».  Alors que Flieflodderke continuait à pleurer pour le pire qui lui soit arrivé, le jeune garçon dit à sa mère : « {{Elle souffre peut-être aussi de ses plumes, tout comme moi}} ». Et avec une patte de lapin, il se mit à frotter vigoureusement ses épaules douces, comme sa mère le faisait avec lui. Mais il frottait si fort que la peau délicate de Flie-flodderke devint rouge vif et qu'elle gémit de douleur.

\begin{itemize}
\item « {{Quel idiot, s'écria la mère,}} {{qu'est-ce que tu fais ? Tu ne vois pas qu'elle a la peau aussi fine qu'un pétale de fleur ? Tu vas la transpercer !}} » 
\item « {{Oh, je te fais mal ?}} »  s'effraya le jeune garçon. « {{Tu dois me le dire, je ne veux pas te faire de mal. Je veux seulement jouer avec toi.}} »
\item « {{Laisse-moi enfin dormir, petit chenapan !}} » cria la vieille femme en colère.
\item « {{Oui, il est vraiment temps. Tu pourras continuer à jouer demain !}} », intervint la mère.
\item « Je vais prendre la petite fée sous mon aile cette nuit, elle n'aura pas froid », dit le jeune avec assurance et serra Flieflodderke contre lui avec inquiétude.
\end{itemize}
Ils s'endormirent ainsi : le père et la mère au bord du nid, le jeune au milieu, avec la petite fée en pleurs prisonnière sous son aile.

Le silence s'installa... un silence oppressant. Flieflodderke réfléchit à tout ce qui allait lui arriver, mais la chaleur bienfaisante du corps du jeune oiseau lui procura un vague sentiment de sécurité et elle finit par s'endormir.

Elle se réveilla à l'aube dorée, réveillée par le battement d'ailes puissant des adultes qui partaient chasser. Le jeune aigle se tenait au bord du nid. Lorsqu'il se retourna et la vit, merveilleusement délicate et belle dans la lumière scintillante du jeune matin, il dit doucement : « Que tu es belle, petite chose ! Regarde, quand tu te tiens là, dans le soleil, je peux voir à travers toi, tu es si transparente ! Je devrai jouer avec toi avec précaution, car tu sembles aussi fragile et délicate qu'un papillon ! »
\begin{itemize}


\item « Tu es très gentil avec moi, jeune seigneur Aigle, mais je crains de ne pas connaître beaucoup de jeux d'aigles », dit timidement Flieflodderke.

\item « Oh ! Cela viendra tout seul !... Regarde, voilà déjà ton père et ta mère qui reviennent avec mon petit-déjeuner ! », s'écria joyeusement le jeune aiglon.
\end{itemize}
\begin{itemize}
\item « Elfje, ça va être la fête ! », s'écria le fils de l'aigle.
\end{itemize}
\begin{wrapfigure}[19]{l}{6cm} % “r” = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=6cm]{flie-IMAGE2.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{« Je trouve ça horrible ! », hurla-t-elle...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

L'homme tenait un chevreau sauvage entre ses griffes et la femme portait une poule d'eau.

Il l'entendit soudain sangloter bruyamment et vit qu'elle repliait ses ailes devant son visage blanc comme neige.

\begin{itemize}
\item « Je trouve ça horrible ! », hurla-t-elle.
\end{itemize}

Il regarda sa mère avec de grands yeux ronds.

\begin{itemize}
\item « Oui, c'est compréhensible », dit la mère. « Ces petites créatures si fragiles ont un mode de vie très différent du nôtre... C'est idiot d'amener une telle chose ici. »
\end{itemize} \textbf{}
\begin{itemize}
\item « Je ne veux pas la perdre et je ne mangerai pas ce qu'elle trouve horrible », déclara le jeune homme avec colère.
\end{itemize}
\begin {itemize}
\item « Je vais vous mettre tous les deux à la porte ! », s'écria le père avec impatience.
\item « Allez, mangez sagement ! Je vais emmener la petite fée dans le monde extérieur ! »  La mère prit Flieflodderke par son voile bleu clair et s'éleva dans le ciel bleu du matin. 
\end{itemize}

Ils survolèrent longuement la grande forêt et les prairies verdoyantes. Puis la mère aigle demanda : « Comment t'appelles-tu, petite fée ? »

\begin{itemize}
\item « Flieflodderke, madame. ... »
\item « Oh, quel joli nom, Flieflodderke ! Pourrais-tu aimer un peu mon fils ? Il est un peu rude, mais il a bon cœur et il est terriblement seul depuis que son petit frère est tombé du nid. Il t'a épargnée dans son bec pour avoir une camarade de jeu. Tu seras gentille avec lui, Flieflodderke ? » 
\end{itemize}

Une vague de compassion envahit le cœur de Flieflodderke et elle répondit sincèrement : « Je ferai de mon mieux, madame. Mais pourrais-je prévenir ma petite reine ? Toute ma tribu doit être très inquiète ! » 

\begin{itemize}
\item « Oh, bien sûr ! Nous y réfléchirons ensemble ! Et maintenant, rentrons ! » 
\end{itemize}

Le petit attendait déjà, le cou tendu. Quand il les vit approcher, il battit frénétiquement des ailes et poussa des cris de joie. Flieflodderke fut ému de le voir si heureux.

\begin{itemize}

\item « Nous voilà... Ta petite camarade s'appelle Flieflodderke et tu dois être gentil avec elle », dit la mère.

\item « Oh oui ! Flieflodderke, regarde, n'ai-je pas rendu cet endroit magnifique ? J'ai jeté toutes les choses horribles et papa est allé chercher les décorations lui-même ! »
\end{itemize}

Et en effet : il y avait un tapis de mousse verte fraîche et dans un coin, il y avait même un petit lit recouvert de fleurs d'edelweiss.

\begin{itemize}
\item « C'est le lit des elfes ! Tu t'habitueras vite ici. N'est-ce pas aussi beau que chez toi ? »  Flieflodderke était étonnée. Tant de bonté chez un oiseau de proie !

\item « Aigle, mon ami », dit-elle, émue, en caressant doucement sa grande serre.

\item « Flieflodderke restera avec nous », dit la mère, « mais elle doit d'abord prévenir sa reine ; tu dois lui accorder cela, mon garçon ! » 
\end{itemize}

La joie du jeune animal s'évanouit. Une révolte apparut dans ses yeux.

\begin{itemize}
\item « Flieflodderke, si tu oses me quitter... je mangerai toutes les fées, avec la peau et les cheveux ! »
\end{itemize}

Mais aussitôt, il regretta et dit d'un ton presque suppliant : « Tu ne me ferais pas ça, tu reviendras, mon petit jouet ? » 

Émue, la petite fée enlaça ses bras autour de sa patte maigre.

\begin{itemize}
\item « Je reviendrai, je te le promets ! » 
\end{itemize}

Lorsque le soir tomba à nouveau et que la lune répandit ses rayons argentés sur la terre sombre, la petite elfe demanda d'une voix à peine audible : « Si vous le voulez bien, madame... l'heure est venue. »

La mère aigle la saisit dans son bec. « À tout à l'heure ! », cria le petit.

\begin{itemize}
\item « À tout à l'heure ! », répondit Flieflodderke en agitant la patte, avant de disparaître dans le ciel immense. À la lisière de la forêt, la mère déposa la petite fée.

\item « N'oublie pas que mon fils t'aime énormément », dit-elle encore.
\end{itemize}
\newpage

\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE3.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Elle resta là, bouleversée. Ne sont-ils pas tous là, sous un arbre...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

\newpage
\begin{itemize}
\item « Je ne l'oublierai pas », répondit Flieflodderke, mais elle était blanche comme une pâquerette.
\end{itemize}

Le cœur serré, elle continua à trottiner vers la place des elfes, entre les grands arbres. Elle s'arrêta, bouleversée. N'étaient-ils pas tous assis là, sous un arbre, un petit groupe d'elfes silencieux et tristes ? Oh ! À cet instant, elle comprit à quel point elle était attachée à sa tribu de toutes les fibres de son cœur ! Avec un cri qui se transforma en sanglot, elle courut vers ses sœurs.

Les elfes se levèrent et, d'une seule voix, poussèrent des cris de joie :

\begin{itemize}
\item « Notre Flieflodderke ! » 
\end{itemize}

La petite reine voulait l'emmener dans la grotte, mais Flieflodderke préféra tout raconter dans cet endroit éclairé par la lune, sous le vieux pin.

Au milieu du cercle serré des elfes, les mains jointes, Flieflodderke commença à parler du rapace et du jeune aigle. Elle parvint à s'exprimer, avec difficulté et entre deux sanglots. ... Il y avait quelque chose dans sa petite voix qui inquiéta ses sœurs et la petite reine passa nerveusement son bras autour des épaules de l'elfe. Plus Flieflodderke s'approchait du dénouement, plus sa gorge était serrée par une douleur terrible qui lui coupait le souffle.

Soudain, la plus petite des sœurs poussa un cri et montra l'orée de la forêt, terrifiée.

\begin{itemize}
\item « L'aigle ! Il vient chercher Flieflodderke ! Vite, fuyons ! » 
\end{itemize}

Elles voulaient toutes s'enfuir à toute vitesse, mais Flieflodderke retenait Hermelientje.

\begin{itemize}
\item « Ne fuyez pas, petite reine. ... C'est la mère aigle. Elle a été très bonne avec moi. » 
\end{itemize}

Alors, les onze elfes restèrent immobiles, mais la peur les rendait tendus comme des arcs, prêts à tirer à tout moment. L'aigle femelle le vit et s'approcha prudemment, les ailes repliées.

Elle s'arrêta à quelque distance d'Hermione et s'inclina. Les elfes sursautèrent au son rauque de sa voix lorsqu'elle dit : « Je vous rends hommage, petite reine, et je vous félicite pour la bonté de vos elfes. Flieflodderke en est la meilleure preuve. J'espère que vous lui permettrez de suivre les bonnes intentions de son cœur. »



\begin{itemize}
\item « Et toi, ma petite ? » 

\item « Moi... j'ai tellement pitié de lui. »  Cela ressemblait presque à une excuse.

\item « Le bonheur me suivra, petite reine », et elle essaya courageusement de sourire. Puis Hermelientje posa ses mains sur la tête de Flieflodderke et dit avec émotion : « Que toutes les bonnes forces te bénissent et te comblent de bonheur, mon enfant ! »
\end{itemize}
\newpage
\begin{wrapfigure}[35]{l}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE4.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{Les elfes sentaient qu'il allait se passer quelque chose de douloureux.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}
La femme aigle était également émue par ce qu'elle voyait et s'écria soudain avec enthousiasme : « Je n'oublierai jamais ce que cette petite fée fait pour nous ! Pour son bien, nous conclurons ensemble un pacte de paix ! Voici ! » Et lentement et solennellement, la sombre reine des voleurs jura : « En ce jour, je promets à la reine des elfes qu'aucun oiseau de ma tribu ne fera plus de mal à un seul elfe ! »

Le fait que toute sa famille ait été récompensée par une telle sécurité pour son acte atténua merveilleusement la douleur de ce moment pour Flieflodderke. Mais maintenant, au moment des adieux, c'était comme si tout en elle se déchirait en une seule grande blessure lancinante.

Elle serra sa petite reine et chacune de ses sœurs contre elle avec une passion douloureuse, mais ne dit pas un mot.

Puis elle s'approcha de l'oiseau et lui tendit les extrémités de son voile. Dans un silence pesant comme du plomb, l'aigle s'envola.

Le jeune aigle grandit comme il sied à un oiseau en bonne santé ; il ne souffrit plus jamais de ses rémiges.

Flieflodderke devint la petite chérie de toute la famille des géants. Elle avait même découvert le point faible du cœur de son père aigle, si sévère et fier, ce qui lui procurait une joie rare. Plus rien dans le nid ne pouvait blesser son cœur sensible ; elle en était très reconnaissante aux oiseaux. Les grands aigles dévoraient leur proie à l'extérieur du nid et le petit était nourri pendant que maman faisait son vol quotidien avec Flieflodderke.

Quand ils revenaient, le nid était propre et un bouquet des plus belles fleurs qui soient attendait toujours la petite fée.

C'était l'œuvre du père aigle, même s'il faisait semblant de s'en moquer.

Les jours passaient ainsi, l'un après l'autre. ...

Et parfois, le jeune oiseau parlait de ce que ce serait s'il construisait son propre nid, de leur bonheur à tous les deux, ensemble pour toujours.

Il grandissait à vue d'œil et ses ailes devenaient gigantesques, si bien que la petite fée pouvait presque se cacher derrière chaque plume. Puis vinrent les jours passionnants où il apprit à voler ! Ce fut un événement ! Son père était un maître sévère et le jeune oiseau apprenait avec enthousiasme ! Comment aurait-il pu en être autrement ? Flieflodderke n'était-elle pas là, observant chacun de ses mouvements ? Et n'applaudissait-elle pas et ses yeux ne brillaient-ils pas comme des étoiles lorsqu'il réussissait ?

\begin{center}
\includegraphics[width=8cm]{flie-IMAGE5.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{... de sorte que la fée pouvait se cacher derrière presque chaque aile.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Oh ! Et leur première expédition ensemble ! Fier et puissant, il fendait les airs, avec Flieflodderke accrochée à son bec par son voile. C'était un vol qui donnait le vertige de joie !

Lorsque le père aigle estima que les ailes de son fils étaient suffisamment robustes pour lui permettre d'effectuer de longs vols, il lui dit un jour : « Écoute, mon garçon, tu es désormais assez fort pour voler de tes propres ailes. Tu es libre et tu peux désormais créer ta propre existence. Pars donc et fais comme moi ! »

Et le fils répondit avec beaucoup de respect : « Père, vos paroles sont très sages et je suivrai vos bons conseils ! » 

Ils firent leurs adieux aux anciens ; Flieflodderke fut attachée au cou puissant du jeune aigle et ils s'envolèrent ainsi vers le vaste monde.

\begin{itemize}

\item « Maintenant, cherchons un endroit approprié pour notre nid, mon petit », s'écria joyeusement l'oiseau, et Flieflodderke serra ses bras plus fort dans ses plumes.
\end{itemize} 
\newpage
\begin{wrapfigure}[35]{r}{4.9cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=4.9cm]{flie-IMAGE6.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... battit plusieurs fois ses ailes géantes et s'éleva dans les airs...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Ils cherchèrent pendant des jours et se reposèrent la nuit sur les hauts sommets des montagnes, où il faisait frais. Ils finirent par trouver un endroit idéal, sûr et élevé, au sommet d'un rocher vertigineux qui s'élevait de la mer comme un château fortifié.

Ce furent des jours heureux, lorsqu'ils construisirent leur nid ensemble, le grand géant des airs et la petite papillon délicate. Il s'occupait des matériaux lourds et elle, de la douceur du duvet. Jamais un nid n'avait été aussi beau et aussi solide que celui-ci.

Flieflodderke y avait même son propre petit coin, entièrement recouvert des plumes les plus douces de Vriend, qu'il avait arrachées de son bec dans son amour brut.

Ils vivaient ainsi ensemble, libres et heureux sur leur rocher inaccessible, satisfaits comme des enfants royaux dont tous les souhaits étaient exaucés.
Une radieuse journée de printemps venait de naître.

Le soleil était comme un grand tonneau d'où coulait de l'or liquide sur les eaux, et le vent sentait le lilas et la verdure nouvelle. C'était une journée pour chanter et s'ébattre.

Soudain, Vriend cria, et sa voix résonna sur les vagues : « Flie-flodderke, aujourd'hui, je dois faire des choses folles ! Je vais te manger tout cru... ou je vais voler vers le soleil ! » 

Flieflodderke, qui chantait sur le plus haut rocher, se laissa tourbillonner vers le bas. Elle atterrit sur son dos et rit, d'un rire étrange et excitant.
\begin{itemize}
\item « Tu m'aimes trop pour me manger ; et voler vers le soleil, eh bien ! tu ne peux pas ! » s'écria-t-elle avec exubérance.
\end{itemize}

L'oiseau la regarda et l'expression joyeuse et espiègle dans ses yeux chaleureux fit couler une force sauvage dans ses membres.

\begin{itemize}

\item « Impossible ? Aujourd'hui, je peux tout faire. »

\item « Eh bien ! Je voudrais bien voir ça ! », taquina Flieflodderke.

\item « Je vais le faire ! », s'écria l'oiseau, les yeux brillants. « Et si je gagne, j'aurai droit à un baiser ! Attache-toi bien autour de mon cou et c'est parti ! » 

\item « Si c'est vrai, tu auras droit à cent baisers, mais tu n'y arriveras pas ! Tu n'y arriveras pas ! », le nargua la petite coquine.

\end{itemize}

L'aigle battit plusieurs fois ses ailes géantes et s'éleva dans les airs, fier, calme et majestueux.

Ils montèrent de plus en plus haut ; la terre devint comme une boîte à jouets insignifiante, un monde de poupées.

Une joie immense illumina Flieflodderke. Dans son cœur naquit une grande admiration pour la force rare de cet oiseau royal, son ami.

Elle osa jeter un dernier regard dans le vide...

HÙÙÛ ! C'était vertigineux ! Frissonnant à la fois de plaisir et de peur, elle se blottit plus profondément dans les plumes protectrices de l'oiseau.

Les lourdes ailes battirent puissamment et, à une vitesse fulgurante, ils traversèrent les nuages, droit vers le soleil !

Une lumière aveuglante les éblouissait, que seuls les yeux perçants de l'aigle pouvaient supporter ; mais la petite fée dut se couvrir les yeux de ses mains.
\newpage
Et là, devant eux, trônait dans toute sa splendeur le Soleil. C'était une apparition puissante et impitoyable. Une créature de lumière et de soleil, au visage blanc presque transparent, dans lequel brillaient des yeux qui lançaient des rayons aussi vifs que des éclairs.  
\begin{center}
\includegraphics[width=7.5cm]{flie-IMAGE7.jpg}
\begin{small}
\begin{center}


\textit{Une créature de lumière et de soleil}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Ses longs cheveux flottaient doucement dans le vent comme de l'or ondulant ; un long et large manteau de rayons de soleil tressés s'étendait largement sur les nuages.

\begin{itemize}
\item « Je vous salue, ô souverain Soleil ! », dit l'aigle en inclinant fièrement la tête.

\item « Fier représentant de notre mère la Terre, que faites-vous ici ? », demanda le souverain Soleil d'une voix aussi claire qu'une cloche dorée.

\item « Le printemps et mon petit compagnon, Majesté ! »


\item « Quel petit compagnon ? » 

\item « Celui qui est assis sur mon dos, Majesté !... Bonjour, Flieflodder-ke, sors de tes plumes et salue le grand Roi Soleil ! », s'écria l'oiseau.

\item « Eh bien ! Eh bien ! s'écria le Roi Soleil, c'est vraiment une fée ! Une enfant du clair de lune ! Eh bien, vous êtes tous les deux les bienvenus, car une telle visite est très rare ici. Et quel est le but de ton voyage, brave aviateur ? » 

\item « Vous êtes notre but, Majesté. Maintenant que je l'ai atteint, je peux retourner à mon nid. »

\item « Non, pas question, jeune ami ! Un tel effort mérite une récompense spéciale ! C'est pourquoi le Soleil vous montrera ce qu'aucun mortel n'a encore vu... Voyez, suivez le chemin pourpre qui mène vers l'ouest ; il vous conduira rapidement dans mon jardin. Mon jardin est magnifique. Vous verrez également mon fils, qui y vit. Il sera heureux de votre visite ! »  Ainsi parla le Seigneur du Soleil.
\end{itemize}

L'aigle suivit le chemin pourpre, bordé de part et d'autre par des rangées de collines couvertes de nuages rose-rouge. Soudain, il s'arrêta, le souffle coupé, car devant lui s'étendait le jardin du soleil dans toute sa sublime beauté, d'une beauté si époustouflante qu'aucun mortel sur terre ne pourrait l'imaginer. Il était entouré d'une clôture faite de barres étincelantes et ardentes.

C'était un jardin de lumière épanouie, où c'était toujours l'été. Des fleurs y fleurissaient comme des étoiles brillantes ; des palmiers de lumière s'élevaient, hauts et élancés. Il y avait des forêts de faisceaux de rayons entrelacés de manière fantaisiste ; du sol jaillissaient de très fines pousses de lumière, comme de l'herbe, et de hauts buissons de flammes jaune doré.

Il y avait aussi une rivière de lumière colorée, comme un grand arc-en-ciel.
\begin{center}
\includegraphics[width=10.75cm]{flie-IMAGE8.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Il arriva dans une allée baignée d'une lumière bleue...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Mais soudain, l'oiseau sentit deux petites mains s'agripper passionnément à ses plumes et la petite fée se jeta sur son dos d'un bond.

\begin{itemize}
\item « Là ! » 
\end{itemize}

Il arriva dans un rayon de lumière bleu topaze : le Prince Soleil ! Il ressemblait à un joyau géant dans sa longue robe de fil de feu blanc étincelant. Ses cheveux, comme de l'or flamboyant, bouclaient autour de sa tête comme une auréole.

Puis il ouvrit soudain les yeux et les regarda. Mon Dieu ! Quels yeux ! Flieflodderke se sentit étourdie rien qu'à la vue de leurs profondeurs dorées !

Le prince s'approcha d'eux d'un pas merveilleusement léger ; partout où il passait, toutes les fleurs étoilées s'inclinaient, les faisceaux lumineux se courbaient et les fontaines jaillissaient leurs rayons.

Il s'arrêta devant la grille de feu.

L'aigle s'inclina avec admiration et dit poliment : « Noble prince Soleil, Flieflodderke et moi-même avons l'honneur de vous présenter nos humbles hommages ! Sa Majesté le Roi Soleil a eu la bonté de nous envoyer ici ».

Le prince agita doucement sa main blanche et translucide, et ses longs doigts ruisselaient de soleil.

\begin{itemize}


\item « Vous ne savez pas à quel point vous êtes les bienvenus, chers enfants de la Terre nourricière, toi, puissant roi des oiseaux, et toi, magnifique petit papillon du clair de lune. » 
\end{itemize}

Sa voix résonnait comme un violoncelle grave et chaleureux.

\begin{itemize}
\item « C'est la première fois que je vois un être de la Terre d'aussi près, et j'ai tellement désiré pouvoir parler à quelqu'un comme vous. C'est tellement solitaire ici, toute la journée... » 
\end {itemize}

Il enlaça les barres dorées, les regarda avec un sourire étrangement émouvant et demanda avec une certaine hésitation : « Vous devez être très heureux, tous les deux ! Comme c'est merveilleux d'être totalement libre et de pouvoir voler où bon vous semble. »

\begin{itemize}
\item « Oh oui ! Nous sommes aussi heureux que nous pouvons le souhaiter. Mais vous devez être le plus heureux de tous les êtres », répondit l'aigle.

\item « Je le serais... si j'avais un compagnon aussi adorable que vous. » 
\end{itemize}

Le cœur de l'elfe fit un petit bond de joie !

\begin{itemize}
\item « Mais je n'ai pas non plus un jardin aussi magnifique », répondit Vriend.

\item « Voulons-nous échanger ? », demanda le prince avec le même sourire mélancolique. « Toi, mon jardin ensoleillé, mais avec ces barrières autour... Et moi, ta liberté... et surtout, ta petite amie. Alors ? » 

\item « Je crois que je dirais non, Prince Soleil ! » 

\item « Je m'en doutais », acquiesça le prince. Tu trouveras peut-être cela mesquin de ma part, mais il y a des jours où je ne peux presque plus supporter seule cette beauté, lorsque la solitude commence à peser. » 

\item « Votre père ne vient-il jamais vous voir ? » 

\item « Mon père doit s'occuper toute la journée de Mère Nature et de ses enfants. Il ne vient ici que le soir, mais il est alors fatigué et souhaite se reposer. Puis-je jouer avec mon père royal, comme vous jouez avec votre jouet ? », demanda le prince en riant. L'aigle rit aussi, car il se souvenait de toutes les farces qu'il avait faites avec la fée !

\item « Non, je ne crois pas ! », dit-il alors. « Mais devez-vous rester enfermé ici pour toujours dans ce jardin ? » 

\item « Non, pas éternellement. Jusqu'à ce que je sois un soleil adulte. Alors, une nouvelle terre apparaîtra et je l'aurai pour épouse. » 

\item « Et faudra-t-il attendre longtemps avant que cette nouvelle terre apparaisse ? », demanda l'oiseau.

\item « Oh oui ! Encore des centaines d'années ! », répondit le prince.

\item « Et vous devez vivre ici toute seule ? »  demanda Flieflod-derke avec beaucoup de compassion. « Vous ne pouvez laisser personne entrer pour jouer avec vous ? » 

\item « Non, mon petit papillon, personne. C'est la loi. Seuls les êtres immatériels peuvent entrer en contact avec le Prince Soleil. » 

\item « Oh ! Quelle loi sévère ! » s'écria la petite fée.

\item « Mais Flieflodderke, si cela plaît au prince, ne voudrais-tu pas lui montrer ta danse du soleil ? »  suggéra l'aigle.
\end{itemize}

Le visage rougissant de timidité, elle commença sa danse solaire préférée.

Flieflodderke dansa comme elle ne l'avait jamais fait auparavant ; et lorsqu'elle entonna sa chanson solaire, sa petite voix trembla comme une corde très délicate.

\newpage
\begin{center}

\textit{\textbf{«  Embrasse-moi, doux soleil, \\  remplis mon cœur de vin nouveau. \\ Embrasse-moi chaque jour, \\ car mon cœur est une fleur \\ que seul ton éclat doré, \\ cher soleil, fait fleurir ! »} }
\end{center}

\begin{wrapfigure}[21]{r}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE9.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... et Flieflodderke dansa comme elle n'avait jamais dansé auparavant.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Le prince la regarda avec des yeux qui brillaient d'une lumière si merveilleuse que la petite fée s'immobilisa soudain, comme enchantée. Son petit visage, semblable à une pâquerette naissante, devint très pâle et tendu, et elle leva les yeux avec un désir passionné vers le visage rayonnant du prince.

Le pauvre Ami avait observé la scène et fut envahi par une immense tristesse : sa propre compagne, Flieflodderke, son seul trésor, allait désormais aimer le Prince Soleil par-dessus tout, même par-dessus lui.

Une flamme jaune de résistance brilla un instant dans ses yeux sauvages. Puis il regarda le visage triste et beau du Prince Soleil, qui s'appuyait douloureusement contre les barreaux, et il baissa la tête avec un craquement.

Ce fut le prince qui reprit la parole le premier ; sa voix était paisible et calme, comme celle de quelqu'un qui a depuis longtemps appris à se résigner.

« Chère petite fée et toi, fier oiseau, je dois vous remercier, du fond du cœur, pour tout ce que vous m'avez donné aujourd'hui. Cette journée est si belle pour moi que je ne l'oublierai jamais. Peut-être ne vous reverrai-je plus souvent après cette fois. Vous êtes après tout les enfants de mère Nature. Mais pour vous montrer à quel point je penserai à vous, je demanderai à mon cher père de vous envoyer chaque jour un salut spécial en mon nom. »

\begin{itemize}

\item \glqq Het is ons een grote eer geweest, u te leren kennen, edele Zonneprins. Ook wij zullen steeds aan u denken... met schone gedachten\grqq, zei de adelaar. In zijn tœstand was dat gesproken als een edelman.

\end{itemize}

\begin{itemize}

\item « Ce fut un grand honneur pour nous de vous avoir connu, noble Prince Soleil. Nous aussi, nous penserons toujours à vous... avec de belles pensées », dit l'aigle. Dans sa position, cela ressemblait à un discours de noble.

\end{itemize}

La petite fée avait tant à dire qu'elle ne dit rien et se mit seulement à pleurer amèrement.

L'aigle la souleva très doucement et la cacha sous son aile, comme il avait l'habitude de le faire. Puis il regarda le Prince Soleil, comme s'il voulait dire : « Vous voyez à quel point elle m'était chère... »

Il pensait « était », et c'est du passé...

Le prince le caressa du regard et dit : « Toi, oiseau royal ! »

Ami aida Flieflodderke à monter sur son cou et l'attacha solidement.

\begin{itemize}


\item « Adieu, Prince Soleil ! », dit-il.
\end{itemize}

Flieflodderke agita sa petite main : « Adieu... » puis enfouit son visage mouillé dans les plumes de Vriend. L'aigle battit ses ailes puissantes et s'envola dans les airs.

\paragraph{}

Lorsque le rocher sur lequel leur nid était construit réapparut hors de la mer comme une aiguille noire et rouillée, Flieflodderke fut surprise par la voix de Vriend.

Et cette voix avait un son étrangement rauque lorsqu'il demanda : « Flieflodderke, rêves-tu toujours du jardin ensoleillé... ? »

L'oiseau avait voulu dire « prince », mais le mot ne voulait pas sortir de sa gorge.

\begin{itemize}


\item « Oui, mon ami, on n'oublie pas ça comme ça ! », dit Flieflodderke.

\item « Non. Je crains que tu ne l'oublieras jamais. » 

\item  « C'est possible », répondit-il doucement.
\end{itemize}

Puis le silence retomba.

\begin{itemize}
\item  « Flieflodderke. »

\item  « Oui, mon ami ? »

\item  « Tu ne vas pas trop souffrir du mal du pays, là-bas ? »

\item  « Que veux-tu dire ? »

\item  « Notre nid n'est pas un jardin ensoleillé... et je... ne suis qu'un grossier oiseau de proie. »
\end{itemize}

Oh ! Cela semblait terriblement déprimant.

\begin{wrapfigure}[17]{l}{4.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=4.5cm]{flie-IMAGE10.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{... et je ne suis qu'un grossier rapace ...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Alors Flieflodderke rassembla tout son bon sens et dit courageusement : « Écoute, mon ami. Le jardin ensoleillé et le prince, c'est un beau rêve. Tu peux y penser avec plaisir, mais tu ne dois pas le désirer. Mais toi et notre nid, ce n'est pas un rêve. C'est réel, je peux le tenir et le sentir. C'est à moi. Et même si je voyais cent princes du soleil, tu resteras toujours mon meilleur et grand ami, que j'aime énormément. Et maintenant, je vais payer ma dette : c'est ta récompense pour ce beau voyage ! »

Et la fée l'embrassa si fort qu'on l'entendit, une bonne vingtaine de fois d'affilée. Oui, c'est ce que disait sa raison, mais son cœur ne partageait pas ces mots.

\begin{itemize}


\item « Tu ne me trompes pas », disait ce cœur, et même lorsque Flieflodderke Vriend chantait, honnêtement et sincèrement, il se retirait comme un escargot dans sa coquille. Et là, il continuait à pleurnicher pour le prince solaire, comme un enfant têtu et méchant.
\end{itemize}

Ce qui se passait si profondément et si secrètement dans l'âme de son compagnon de jeu, non, l'oiseau ne pouvait le savoir, et c'est pourquoi il était si heureux d'entendre ce qu'il venait d'entendre.

Il respira profondément, puis dit simplement : « Merci, Flieflodderke ! »

Dans le ton de ces mots, il y avait quelque chose comme le roulement d'un lourd bloc, comme la déchirure d'un nuage sombre. Et d'un puissant battement d'ailes, il s'envola vers son nid.

\paragraph{}

Quelque chose avait changé dans le jeu, le grand oiseau le voyait bien. C'était comme si une petite plume s'était cassée à l'intérieur. La joyeuse Flieflodderke était devenue silencieuse et rêveuse, et il était rare que son rire cristallin jaillisse encore, aussi spontané et frais qu'une fontaine.

Pendant des heures, surtout le soir, elle pouvait rester assise sur le plus haut sommet de leur rocher à regarder le soleil se coucher à l'ouest.

Inquiet, le grand oiseau regardait ce petit visage douloureusement déformé et se torturait l'esprit à essayer de comprendre ce qui n'allait pas chez sa petite camarade.

Parfois, il venait s'asseoir à côté d'elle et, silencieux, mais avec toute sa grande tendresse, il posait son aile sur elle.

La première fois qu'il fit cela, elle se blottit désespérément contre lui, comme un petit oiseau effrayé. Et lorsqu'il lui demanda avec inquiétude ce qui n'allait pas, elle sanglota, désemparée :

\begin {itemize}


\item « Oh, mon ami, j'ai tellement peur ! »
\item  « Eh bien, ma courageuse Flieflodderke, qui a soudainement peur ! Quand je suis avec toi, tu n'as pas à avoir peur, n'est-ce pas ? Je continuerai à te protéger, ou... tu devrais me chasser... Flieflodderke. »
\end{itemize}
À cette dernière phrase, la lueur joyeuse dans ses yeux jaunes s'éteignit et il la regarda d'un air interrogateur.

Elle enfonça ses deux mains dans les plumes épaisses de sa large poitrine et, comme si elle avait été choquée par cette question, elle s'écria : « Oh non, mon ami, je resterai toujours avec toi. Je ne te chasserai jamais, je... je t'aime toujours beaucoup... et si jamais je devais... »

Soudain, elle s'interrompit et enfouit sa tête dans ses plumes.

\begin{itemize}


\item  « Si jamais tu devais... Si jamais tu devais quoi, Flieflodderke ? », demanda-t-il doucement.
\item  « Oublier ce que je t'ai promis... », murmura-t-elle contre sa poitrine, « alors tu pourras me manger, tout de suite ! »

\end{itemize}
\newpage

\begin{wrapfigure}[36]{r}{4.3cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=4.3cm]{flie-IMAGE11.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{C'est là qu'il a lutté contre la tempête, contre le vent et contre lui-même...}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Il secoua sa tête pointue et ne la comprit pas.

Puis il la berça comme un enfant malade et la porta jusqu'au nid.

Parfois, alors qu'elle rêvait tranquillement, l'oiseau la prenait soudainement dans ses ailes et l'emmenait à une vitesse vertigineuse vers l'un de ses endroits préférés dans la forêt.

Flieflodderke pouvait alors se laisser aller à des élans de joie débridée. Elle chantait et dansait frénétiquement au fond de l'étang et faisait toutes sortes de folies. Et pourtant, il y avait quelque chose dans cette joie qui faisait mal à l'oiseau. Il sentait que Flieflodderke se forçait à être joyeuse et que quelque chose d'autre se cachait sous cette joie excessive.

Et peu à peu, il comprit le grand combat que la petite créature menait contre son propre cœur. Un combat désespéré, qu'elle mènerait jusqu'à ce qu'elle s'effondre.

Il le voyait dans ses yeux, qui s'agrandissaient et semblaient étranges sur son petit visage blanc... Des yeux comme ceux de quelqu'un qui a terriblement faim.

Elle ne dormait presque plus ; le matin, bien avant l'aube, elle se tenait au bord du nid, attendant la lumière promise par le Prince Soleil.

Et lorsque le premier rayon de soleil perçait les nuages, droit vers elle, oh ! alors elle ouvrait grand ses petits bras et tout son petit être tremblant rayonnait d'amour et de bonheur.

Et chaque fois que l'oiseau voyait cela, il ressentait une douleur comme une crampe soudaine.

Cela dura jusqu'à l'arrivée de l'automne, lorsque d'épais brouillards gris cachèrent le soleil.

Le grand oiseau sentit peu à peu une profonde compassion grandir dans son cœur ; et alors lui aussi, noble et royal, livra son combat.

Il le fit par une journée orageuse, là-haut dans les nuages. Là, il lutta contre la tempête, contre le vent et contre lui-même. Car il aimait Flieflodderke, d'un amour aussi grand que seul un oiseau aussi puissant peut en éprouver.

Et ce jour-là, il a vaincu tous les nuages et tous les vents, ainsi que son propre cœur. Ce n'est qu'alors qu'il est retourné à son nid, épuisé, mais étrangement calme et serein.

\begin{itemize}
\item \glq Flieflodderke, nous devons avoir une discussion sérieuse. 
Elle le regarda avec des yeux étonnés, surprise par le ton grave de sa voix.
\item  « Oui, mon enfant, cela ne peut pas durer, n'est-ce pas ? Je te connais trop bien pour ne pas savoir que tu te bats contre toi-même parce que le Prince Soleil ne veut pas être un rêve, n'est-ce pas ? » 
\end {itemize}

L'attente était angoissante pendant qu'il parlait ainsi. Puis elle dit, effrayée :

« Oh, mon ami, n'en parle pas. Je resterai avec toi. Je te l'ai promis. J'oublierai peut-être le jardin du soleil... » 

\begin{itemize}
\item « Non, mon enfant ! Nous savons tous les deux que ce n'est pas vrai ! Et c'est pourquoi je te libère de toutes tes promesses. Je t'aime trop pour te voir... hum... tomber malade et tout ça... » 
\item « Oh... je suis... La petite fée ne pouvait en dire plus. Elle cacha son visage dans ses mains, honteuse, et se mit à pleurer.
\item « Dis-moi honnêtement, Flieflodderke, aimerais-tu être là-haut ? Mais as-tu pensé au fait que personne de physique n'est autorisé à entrer dans le jardin ? » 
\item « E... oui... mais vivre à côté du jardin... personne ne peut m'en empêcher, n'est-ce pas, mon ami ? » 
\end{itemize}

C'est ainsi que la petite elfe révéla le projet qui, malgré tout, s'était ancré dans son esprit.

\begin{itemize}


\item « Eh bien, cela pourrait peut-être fonctionner. Mais... n'aurais-tu pas peur, toute seule là-haut ? La nuit, par exemple ? »


\item  « J'ai... j'ai le Prince Soleil », répondit-elle très doucement.
L'oiseau se redressa brusquement.
\item  « C'est vrai », dit-il. Et un bref silence s'installa entre eux. Puis il prononça un seul mot : « Bon. »
\end{itemize}

Alors, la petite fée éclata, impétueuse et passionnée.

\begin{itemize}
\item « Ô mon ami, je suis une créature ingrate ; tu es bien trop bon pour moi. Je ne veux pas te quitter. Ça passera. Je... je... » 
\end{itemize}

L'oiseau l'enveloppa de ses plumes chaudes et lui dit : « Dors bien, ma petite Flieflodderke ! » 

Lorsque la fée se réveilla le lendemain, l'aigle se tenait devant elle.

\begin{itemize}


\item « Voici ce que j'ai pensé », dit-il. « Tu peux toujours essayer là-haut. Je t'y emmènerai. Et si tu ne t'y habitues pas, tu m'enverras un signe et je te ramènerai. Qu'en dis-tu, mon ami ? » 
\item « Tu es trop gentil ! », dit Flieflodderke en rougissant.

\end{itemize}

\paragraph{}

Ils partirent un matin d'automne tardif.

L'aigle était grave et silencieux, comme quelqu'un qui sait qu'il va faire quelque chose qui lui demandera toutes ses forces.

La fée était bien au chaud, attachée à son cou. Elle se sentait misérable. Comme si son cœur était écrasé par une peur intense.

Et s'ils la laissaient tomber, là-haut ?

Et ils montèrent, montèrent...

Mais cela ne se passa pas aussi facilement que la première fois.

À l'époque, l'oiseau avait été animé par une joie de vivre toute-puissante, mais maintenant... maintenant, il savait que chaque battement d'ailes le rapprochait de la séparation. Et ce n'était plus le printemps. C'était l'automne, il faisait froid et il y avait du vent.

Non, ce n'était pas une promenade de plaisir.

De temps en temps, Flieflodderke demandait d'une petite voix étouffée :

\begin{itemize}


\item « N'est-ce pas trop difficile, mon ami ? » 
\item « Rien n'est trop difficile pour toi ! », répondait-il alors.
\end{itemize}

Mais après midi, le ciel commença à se couvrir.

Des vents violents soufflaient du nord et s'opposaient à l'oiseau. Il luttait contre eux, poussant ses forces à l'extrême, mais il savait qu'il ne pourrait pas tenir longtemps ainsi.

Son cœur battait à tout rompre et il respirait par à-coups. Et en même temps que la fatigue, une grande mélancolie s'empara de lui.

Et s'il se laissait tomber dans cette profondeur grisâtre et brumeuse en dessous de lui ? Alors tout serait fini pour eux deux... Tout, toutes les joies, mais aussi toutes les peines.

Pourquoi devait-il se torturer ainsi pour abandonner son cher petit compagnon ?

Et s'il...

Soudain, la fée devina instinctivement ses pensées et, désespérée, elle passa ses mains autour de son cou.

\begin{itemize}
\item « N'abandonne pas, mon ami, tu es le plus fort de tous ! Tu maîtrises tous les vents ! Je sais que tu vas gagner ! Regarde, je vais t'aider ! » 
\end{itemize}

Et de toutes ses forces, elle se mit à battre des ailes, qui tremblaient dans le vent comme les feuilles d'un arbre.

Cette confiance inébranlable en lui fit resurgir sa chevalerie royale et il continua à fendre l'air avec lassitude.

Et enfin ! Oh enfin, ils atteignirent le premier pays des nuages ! L'oiseau se laissa tomber, les ailes déployées, haletant comme un soufflet.

La fée le caressa des deux mains.
\begin{itemize}
\item  « Tu es un héros, mon ami ! » 
\item  « Encore une minute et ce héros serait mort ! », dit-il.
\end{itemize}

Ses yeux de détective scrutèrent les environs. Rien que des nuages, encore et encore, allant du blanc grisâtre au gris pâle. Des collines de nuages, des champs de nuages, des montagnes de nuages.

Mais pas la moindre trace du soleil.

\begin{itemize}


\item  « Nous voilà bien partis pour nous morfondre ! Je ne sais vraiment pas où aller, Flieflodderke... Eh, qu'avons-nous là ? » 
\end{itemize}

Du nord arrivait une file de silhouettes brumeuses. C'étaient les femmes de brume. Elles portaient des vêtements faits de toiles d'araignée humides et pâles, et des millions de gouttes de brume perlaient sur leurs cheveux.

Elles avançaient avec des gestes mélancoliques et fredonnaient doucement leur chanson de brume qui sonnait comme une plainte douce, comme un vent du soir dans des branches nues.

Leurs yeux gris humides regardaient l'aigle avec curiosité.

\begin{itemize}

\item « Mesdemoiselles, pouvez-vous m'indiquer le chemin qui mène au prince Soleil ? » demanda-t-il.
\item  « Prince Soleil... » répétèrent-elles doucement en se regardant avec des yeux lents, comme si elles ne le comprenaient pas.
\item  « Je dois apporter mes jouets au jardin du soleil et je ne sais pas où aller parmi tous ces nuages », expliqua-t-il.

\end{itemize}

Flieflodderke se redressa sur son dos et s'inclina gracieusement.


\begin{itemize}

\item « Espiègle... », répétèrent-ils en se regardant avec un sourire fatigué. Finalement, le plus grand prit la parole : « Le jardin ensoleillé est fermé de ce côté-ci. Nous sommes les précurseurs du gel hivernal et tant que celui-ci règne sur le pays, le jardin ensoleillé n'est accessible que par le sud. »
\item « Le sud est-il loin ? », demanda l'oiseau.
\item « À des jours et des jours de marche... », répondit la femme de brume en faisant un geste languissant en direction du sud.
\end{itemize}

L'oiseau s'inclina. « Je vous remercie infiniment, mesdemoiselles. » 

\newpage
\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE12.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{C'étaient les femmes de la brume.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Ils inclinèrent légèrement la tête et continuèrent leur chemin.

\begin{itemize}

\item « Que faisons-nous maintenant ? », demanda la petite fée, effrayée.
\item « Attendre », répondit l'aigle, indécis.
\end{itemize}

Et ainsi, le soir tomba sur le pays des nuages et le blanc pâle des montagnes de nuages prit peu à peu une couleur ardoise foncée.

Soudain, une petite étoile surgit de derrière une colline. Elle manqua de peu de heurter l'oiseau.

\begin{itemize}

\item « Bonjour petite étoile ! », saluèrent joyeusement les deux pèlerins.
\end{itemize}

Le visage de l'étoile s'illumina d'un sourire joyeux.

	\begin{itemize}
\item « Regardez qui voilà ! »  Et soudain, apercevant Flieflodderke, il s'écria avec surprise : « Mais non, c'est vraiment une fée !
Mais je croyais... N'as-tu pas été emportée par un aigle ? » 
Νύ C'était maintenant à leur tour d'être étonnés !
\item  « Oui, c'est vrai », dit Flieflodderke, « et voici le fils de cet aigle, mon grand et bon ami ! » 
\item  « Et il doit maintenant l'emmener chez son plus grand ami, le Prince Soleil... Mais je ne connais plus le chemin ! », ajouta l'oiseau.
\item  « C'est encore très loin. Mais si la fée le souhaite, elle peut voler avec moi. Je dois justement déménager là-bas. Tu veux venir ? » 
\item  « Si je peux, volontiers ! N'est-ce pas, mon ami, ce serait la meilleure solution ? » 
\item  « D'accord. À condition que tu y arrives en toute sécurité. Et... quel sera le signe qui me dira si tu es d'accord ou non ? » 
\item  « Oui, je n'y avais pas pensé », dit la petite fée, désemparée.
\item  « Je sais ! » s'écria l'étoile. « Je veux bien transmettre le message ! Si tu es d'accord, je pointerai ma queue vers le sud, sinon vers le nord.
\item  « Magnifique ! » dit l'oiseau.
\end{itemize}

Il poussa alors un profond soupir et les yeux de Flieflodderken se remplirent de larmes.

Soudain, elle se jeta à son cou et sanglota : « Oh mon ami, si seulement tu croyais que je t'aime encore beaucoup ! Si seulement tu n'étais pas fâché contre moi ».

L'oiseau la prit une dernière fois sous son aile et dit d'une voix sourde : « Je ne peux être heureux que si je sais que tu l'es aussi, ma petite. Je te remercie pour toutes les belles choses que tu m'as données... et pour l'amitié que je peux encore garder. »

L'étoile déploya sa queue lumineuse pour s'envoler.

\begin{itemize}

\item  « Ne fais pas attendre l'étoile, Flieflodderke. Et tiens-toi bien ! » 
\item  « Au revoir mon ami, au revoir mon cher, cher ami ! » 
\end{itemize}

Soudain, l'étoile s'élança.

\begin{itemize}
\item   « Au revoir Flieflod. ... »  La voix de l'oiseau se brisa. Il se retourna et sanglota violemment, comme seul un rapace sauvage peut le faire.
\end{itemize}

L'étoile filante traversa les nuages à une vitesse qui coupa presque le souffle à Flieflodderke ! Même le vol le plus rapide de l'aigle n'était qu'une promenade de santé à côté.

Dans le cœur de la petite elfe, la gratitude éclata comme une petite fleur aux couleurs chaudes. Car Flieflodderke avait si peu d'elle-même ; lorsqu'elle était seule, elle pouvait se sentir si désespérément impuissante et petite qu'elle avait un besoin essentiel de toujours sentir quelqu'un à ses côtés sur qui s'appuyer dans sa faiblesse.

Avant même la fin du voyage, Flieflodderke et l'étoile Zonnevonkje étaient devenus de grands amis, car ils avaient compris qu'ils étaient aussi beaux à l'intérieur qu'à l'extérieur. Puis ils arrivèrent au village des étoiles. C'était une grande plaine bleu foncé, remplie de cabanes en forme d'étoiles faites de nuages blancs. « Maintenant, toutes les étoiles sont rentrées et regardent leurs lumières. Et regarde, cette cabane dont la porte est ouverte, c'est la mienne... et la tienne ! », dit Zonnevonkje en se précipitant dans la petite colline de nuages.

Ils se retrouvèrent dans une petite pièce blanche dont les murs et le sol étaient aussi doux que du duvet.

\begin{center}
\includegraphics[width=9cm]{flie-IMAGE13.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{C'était un grand ciel bleu foncé, rempli de cabanes étoilées rondes et bombées faites de nuages blancs.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Zonnevonkje prit les mains de Flieflodderke et lui dit : « Flieflodderke, je ne peux pas t'offrir plus qu'une petite maison où dormir pour le moment. Les étoiles n'ont pas besoin de plus. Mais si tu as besoin d'autre chose, n'hésite pas à me le demander et nous trouverons une solution. » . Flieflodderke regarda son ami avec de grands yeux brillants. Elle voulait exprimer sa gratitude et embrasser Zonnevonkje, folle de joie, mais elle n'osait pas vraiment. Puis elle dit, d'une petite voix qui reflétait toute la joie de son cœur : « Je suis tellement heureuse ! Oh Zonnevonkje, comme je suis heureuse ! » 

La petite étoile était émue. Elle continua à regarder Flieflodderke et dit soudain : « Les elfes sont si beaux... Mais maintenant, je dois partir ! Je suis le premier à prendre la garde, mais je serai aussi le premier à revenir. Maintenant, tout le château est à toi. Dors bien. »

\begin{itemize}
\item « Et le jardin du soleil est-il vraiment tout près d'ici ? », demanda la petite fée avec envie.
\item « Oui. Tu vois cette route escarpée là-bas ? Elle y mène directement. Mais la nuit, le brouillard l'enveloppe et le prince dort. Demain, dès que le Prince Soleil se sera levé, nous y irons. Maintenant, je dois partir ! » 
\end{itemize}

Et l'étoile filante s'envola.

À travers une fente de la cabane nuageuse, la petite fée regarda son ami s'éloigner. Elle le vit descendre une piste étroite et inclinée jusqu'à la couche nuageuse inférieure de la voûte céleste, où se trouvait la garde de lumière.

Et soudain, le village des étoiles s'anima.

Tout à coup, des étoiles jaillirent de toutes les cabanes et formèrent une merveilleuse cascade lumineuse. Elles se précipitèrent chacune vers leur propre toboggan et dévalèrent en rangées, telles de longues guirlandes de pierres précieuses scintillantes.

Flieflodderke les regardait, émerveillée, le souffle coupé !

Mais sa petite étoile, avec sa magnifique traînée lumineuse, était tout de même la plus belle de toutes !

Quand elles eurent toutes disparu, un profond silence cotonneux et la lumière argentée de la lune recouvraient à nouveau le village des étoiles. Flieflodderke avait l'impression d'avoir fait un beau rêve...

Elle étendit son manteau de plumes sur le tapis de nuages et essaya de dormir, car elle était très fatiguée.

Si seulement demain pouvait arriver vite...

Mais malgré tous ses efforts, le sommeil ne venait pas. C'était comme si ce silence étrange la maintenait éveillée.

Et rester allongée dans un silence aussi profond n'était pas dans les habitudes de la petite fée.

Et si elle se promenait un peu sur le chemin du soleil ? Cela ne pouvait pas faire de mal... Qui sait, peut-être que le Prince Soleil dormait ? Et si elle pouvait l'apercevoir à travers une fente dans le mur de brume ?

Elle remit son manteau et s'envola doucement vers l'extérieur. Ha ! Voilà la voie solaire qui s'élevait !

Son cœur se mit à battre à tout rompre et elle glissa prudemment vers l'avant.

À côté d'elle, les nuages avaient pris les formes les plus fantaisistes. Tantôt ceux d'une grande forêt sombre, dont les cimes semblaient saupoudrées de neige sous le clair de lune blanc laiteux. Tantôt ceux d'une grande montagne, recouverte de rubans argentés, comme des ruisseaux de montagne silencieux. Parfois aussi, ils ressemblaient à des prairies plates et brumeuses... ou à un colosse argenté.

Ces routes étaient terriblement longues, ici, au Pays des Étoiles ! La fée s'élevait de plus en plus haut. ...

Un virage dans la route la fit soudain s'arrêter ! Devant elle s'élevait le mur de brume !

Elle pressa ses deux petits poings contre son cœur qui battait à tout rompre. Derrière ce mur se trouvait donc le Prince Soleil !

Si seulement ce mur avait une toute petite fente... Elle le longea prudemment.

Qu'était-ce donc, là-bas au loin ? Quelque chose de sombre rompait la monotonie grise du mur. Ou était-ce encore un reflet capricieux de la lune ?

Flieflodderke s'approcha doucement de cet étrange endroit sombre. Jusqu'à ce qu'un faisceau de lumière lunaire s'abatte soudainement dessus et que la petite fée tombe presque à la renverse de peur !

Car elle distingua cinq créatures sombres, au corps couvert de poils noirs et aux ailes de chauve-souris acérées. Au-dessus d'elles se balançait un long cou de serpent, surmonté d'une tête gigantesque, d'où la fixaient des yeux rouge feu ou vert froid.

\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{flie-IMAGE14.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{... comment ils se cognaient la tête et poussaient des sons inexplicables ...}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Immobile, les yeux écarquillés, elle resta figée sur place. Elle n'osait pas s'enfuir. Ces monstres ne se lanceraient-ils pas immédiatement à sa poursuite pour l'attraper dans leurs griffes terrifiantes ? Elle les vit rapprocher leurs têtes et émettre des sons inexplicables... Cela sifflait comme des gouttes d'eau sur une plaque chauffante.

L'un d'eux tendit même le cou vers Flieflodderke et dit d'une voix sinistre : « Approche-toi. Tu n'as pas à avoir peur ! » 

Flieflodderke hésita et réfléchit.

\begin{itemize}
\item « Ce n'est pas leur faute s'ils sont si laids. Et la laideur n'est pas une preuve de méchanceté », raisonna-t-elle.
\end{itemize}

Elle s'aventura quelques pas plus loin.

\begin{itemize}
\item « Bonne nuit », dit-elle avec un sourire à moitié raté.
\item « Bonne nuit. Qui es-tu et d'où viens-tu ? », demanda à nouveau la créature.
\item « Je suis Flieflodderke, une petite fée de la Terre. Mais depuis cette nuit, je vis dans le campement de Zonnevonkje, pour vous servir. » 
\item  « Pourquoi as-tu quitté la Terre ? » 
\item « Pour... pour... »  La petite elfe rougit violemment, puis dit courageusement : « Pour être plus près du Prince Soleil ! » 
\end{itemize}

Les cinq têtes se tournèrent à nouveau les unes vers les autres de manière inquiétante. Et lorsque ces yeux rouges et verts la regardèrent à nouveau, elle eut l'impression qu'une nouvelle lumière étrange s'y allumait. Elle en frissonna.

\begin{itemize}
\item  « Nous sommes les gardiens nocturnes du jardin solaire. Savez-vous que personne de chair et d'os n'y est admis ? », reprit le premier monstre.
\item « Oui ! Je le sais. Mais vivre près du jardin solaire est déjà un grand bonheur pour moi », dit la fée.
\item « Ah bon. Mais si tu pouvais y entrer, qu'est-ce que cela vaudrait pour toi ? » 
\item  « Si c'était possible ! Je donnerais tout pour cela ! »  s'écria spontanément la fée.
\item « Eh bien », dit l'animal, « nous seuls connaissons un moyen de te rendre invisible. Si tu paies une pièce à chacun d'entre nous, nous le ferons ! » 
\item  « Je veux faire tout ce que je peux et donner tout ce que j'ai ! », dit Flieflodderke en écartant les bras en signe de soumission totale.
\item « Viens donc ici, près de nous », siffla l'interprète en tendant avidement sa griffe. « Donne-moi ton manteau en guise de récompense. Un col en plumes d'aigle m'ira à ravir ! » 
\item « Avec plaisir ! », dit Flieflodderke en lui tendant son manteau duveteux, qu'il enroula aussitôt autour de son cou nu.
\item « Et je veux ton voile ! », dit précipitamment le deuxième animal. Flieflodderke rougit un instant et accéda silencieusement à sa demande. Petite et frissonnante, elle se tenait maintenant dans l'air froid de la nuit et regardait avec une certaine crainte le troisième animal.
« Donnez-moi vos ailes ! Je n'ai jamais rien vu d'aussi beau. Je les collerai sur les miennes », dit-il soudainement.
\end{itemize}

Alors, la petite fée devint toute pâle.

\begin{itemize}
\item  « Mais... monsieur le gardien... mes ailes sont coincées ! » 
\item  « J'ai des ongles comme des griffes ! Venez ici ! » 
\end{itemize}

Il la tira violemment vers lui et zippa ! Zut !... Une douleur lancinante, et il tenait les délicieuses ailes dentelées dans ses griffes. Les yeux de la petite fée se remplirent de larmes. Ses belles ailes délicates dont elle était si fière !... Mais aucun prix n'était trop élevé pour un si grand bonheur !

Elle ravala courageusement ses sanglots et sourit à travers ses larmes au quatrième monstre.

\begin{itemize}
\item « Je veux tes drôles de boucles ! Une petite crête blonde m'ira à ravir ! », ricana l'animal.
\item « Et moi, je devrai aller voir le Prince Soleil avec une tête chauve comme une boule de billard ? », demanda Flieflodderke, effrayée.
\item  « Mais non ! Tu auras des cheveux couleur or ! Viens ici et ne te débats pas ! » 
\end{itemize}

Alors, la petite tête se pencha en avant et, avec ses griffes acérées, la bête de l'ombre coupa ses boucles. Elle les tint devant elle en bouquet, les fit danser et rit sinistrement. Le premier geste désespéré de Flieflodderke fut de porter ses deux mains à sa tête chauve ; mais soudain, d'un mouvement brusque, elle les ramena derrière son dos et les serra jusqu'à en avoir mal.

Il y avait quelque chose de désespéré dans le regard qu'elle portait sur la cinquième bête.

Celle-ci laissa lentement glisser ses yeux vert pâle sur son petit corps tremblant, la regarda longuement dans les yeux grands ouverts et dit d'une lenteur exaspérante :

\begin{itemize}
\item  « Mes yeux commencent à s'abîmer, petite chose, et c'est un grand malheur pour un gardien. C'est pourquoi la meilleure chose que tu puisses me donner, ce sont tes beaux yeux clairs ! » 
\end{itemize}

Flieflodderke hurla de peur !

\begin{itemize}
\item « Mes yeux ? ! Vous ne voulez pas mes yeux ? » 
\item « Tu m'as compris dès le premier mot ! », dit l'animal d'un ton mesuré.
\item « Mais c'est impossible ! Que vais-je devenir sans yeux ? Et que ferait le Prince Soleil d'une petite aveugle ? » 
\end{itemize}

Sa voix se brisa ; elle sanglota, impuissante et toute petite.

\begin{itemize}
\item  « Petite elfe naïve, ne sais-tu pas que tes yeux physiques ne te permettent même pas d'entrer là-bas ? Une fois que tu transcenderas, tu seras entièrement œil, ne le sais-tu pas encore ? Viens ici, ce sera vite fait ! » 
\item « Oh, je n'ose pas ! Ça doit faire tellement mal ! », sanglota Flieflodderke.
\item  « Regarde ! Je pensais que le Prince Soleil valait mieux que ça ! Ça ne devrait même pas te faire un peu mal ! Tu as déjà tant donné, vas-tu reculer maintenant pour cette dernière chose ? Je dois bien avoir quelque chose en échange de mes efforts ! », siffla la voix venimeuse.
\end{itemize}

\begin{center}
\includegraphics[width=9.5cm]{flie-IMAGE15.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Oh, je n'ose pas ! Ça doit faire tellement mal !}
\end{center}
\end{small}
\end{center}
\begin{itemize}
\item « Vais-je alors... tout de suite après... transcender ? », trembla la petite fée.
\item « Bien sûr ! Presque immédiatement ! Allez, ne traîne pas plus longtemps ! » 
\end{itemize}

Les yeux clignotants, à moitié morte de peur, la petite fée s'approcha du monstre.

Puis soudain, avec toute la force de son esprit, elle essaya de se rappeler l'image rayonnante du Prince Soleil. Le Prince Soleil... seulement le Prince Soleil... tout pour le Prince Soleil... L'image devint si forte et si claire qu'elle en oublia presque tout le reste. Jusqu'à ce qu'une douleur intense lui traverse soudainement la tête : elle avait payé son dernier et plus lourd tribut. Elle se couvrit le visage de ses mains et trembla comme un roseau dans la tempête. Son cœur battait si fort qu'elle pouvait à peine rester debout. Quel silence et quelle obscurité effrayants l'entouraient...

Mais maintenant, il fallait que cela arrive. À présent, ces animaux allaient la rendre immatérielle grâce à leur pouvoir secret et elle allait voler à travers les barres incandescentes et le mur de brume, avec des ailes de lumière et des yeux de lumière... tout de lumière.

Puis elle se réveilla en sursaut. Que faisaient ces gardiens qui chuchotaient entre eux d'un air si sinistre, d'une voix si étouffée ?

Elle sentit les monstres s'approcher furtivement et l'un d'eux lui saisit l'épaule avec sa griffe acérée.

\begin{itemize}
\item « Allez, c'est le moment... »  et il la poussa en avant.
\end{itemize}

Elle ne savait pas combien de temps ils marchèrent ainsi, mais à chaque pas, sa peur grandissait jusqu'à devenir quelque chose d'effroyable.

Puis ils s'arrêtèrent.

La bête posa sa tête glissante contre sa joue et la petite fée frissonna d'horreur.

\begin{itemize}
\item « Nous y sommes. Fais maintenant vingt pas en avant et frappe de toutes tes forces devant toi avec tes deux mains. C'est ainsi que le pouvoir qui te transcenderas entrera en action. » 
\end{itemize}

Flieflodderke compta vingt pas prudents, leva les mains avec toute sa volonté et les abattit de toutes ses forces sur l'invisible devant elle.

Elle sentit quelque chose de lisse, comme un grand bouclier, puis ce fut comme si le ciel tout entier explosait. Il y eut un coup de tonnerre comme elle n'en avait jamais entendu ; si elle avait vu ce qui se passait, elle aurait été encore plus effrayée.

Les animaux de l'ombre l'avaient amenée devant la tanière de la Bête du Tonnerre endormie et elle avait frappé de ses deux mains sur son dos, tandis que les monstres sournois s'enfuyaient en hurlant.

Le colosse pesant s'était redressé. Sa gueule, armée de six longues défenses, s'ouvrait et se refermait dans un fracas assourdissant. Sa queue, large comme celle d'un poisson, frappait avec force le puissant bouclier qui recouvrait son dos, produisant un vacarme semblable à celui d'une boutique de poterie mise sans dessus dessous. Il regardait avec des yeux furieux le petit ver sans défense qui courait devant lui, puis, derrière un monticule de nuages, les monstres éclataient de rire, ce qui le rendait furieux. Il ouvrit sa gueule redoutable et cracha sur le petit elfe toute une série d'éclairs violents.

\begin{center}
\includegraphics[width=8cm]{flie-IMAGE16.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{Et puis, c'était comme si tout le ciel explosait.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Une douleur intense traversa son petit corps. Elle tomba en avant sur le chemin en pente et roula comme une petite balle.

Quand elle s'immobilisa enfin, elle ne sentait plus rien.
\paragraph{}
Zonnevonkje n'avait pas pu garder sa joie pour lui. Il avait révélé à son voisin le plus proche qu'il y avait une petite fée dans le pays des étoiles et qu'elle se trouvait dans son bivouac. Avant même que la nuit ne soit à moitié écoulée, toute la population des étoiles était au courant.

Pas étonnant que beaucoup trépignaient d'impatience et que la nuit leur semblait si longue.

Lorsque soudain, le silence velouté fut déchiré par un terrible roulement de tonnerre, Zonnevonkje fut prise de panique. Instinctivement, elle comprit : il avait dû arriver quelque chose à Flieflodderke.

Une panique la saisit, elle oublia où elle était, oublia sa veille nocturne, sa loi et son devoir, et se précipita à toute vitesse vers son campement.

Les étoiles la regardèrent partir, effrayées.

Qu'est-ce qui avait bien pu prendre à cette folle Zonnevonkje ? Et sur le monde en dessous, les savants rivèrent leurs yeux à leurs longues lunettes et écrivirent des choses très savantes sur le vol inhabituel de cette étoile filante.

Zonnevonkje trouva son campement vide. Dans une course effrénée, elle parcourut tout le village étoilé, mais son ami était introuvable dans aucune des cabanes.
	
Elle s'élança alors tout droit vers le chemin du soleil et trébucha sur quelque chose qui se trouvait au milieu de la route. Distrait, l'étoile regarda ce quelque chose et soudain, sa lumière s'éteignit de peur. Car dans ce petit tas insignifiant, elle reconnut le corps fragile de Flieflodderke !

Tremblante, Zonnevonkje s'agenouilla à côté et le toucha avec ses petits doigts très prudents. Où étaient ses belles ailes ? Et ses boucles de soie ?... Et oh ! ses yeux... Elle avait aussi perdu ses yeux ; à leur place, deux blessures sombres béaient dans son petit visage blanc et sans vie.

Une immense tristesse envahit alors la petite étoile.

Elle resta là à ruminer, jusqu'à ce qu'une brise matinale fraîche, délicieusement pétillante comme du vin mousseux, la ramène à la raison. Zonnevonkje leva les yeux et comprit : l'oiseau Aurore s'envolait maintenant au-dessus du monde. Et en effet, à l'Est, un nuage bleu foncé s'ouvrit et de là s'éleva, dans toute sa majesté royale, l'oiseau immense appelé Aurore.

Sa large poitrine brillait comme de l'argent pur, qui s'assombrissait sur son dos jusqu'à devenir gris perle. Ses ailes immenses, avec lesquelles il couvrait presque toute l'étendue du ciel, avaient les couleurs de la plus belle nacre. Ses puissantes rémiges se transformaient peu à peu en un plumage plus moelleux, pour finir en plumes fines et ondulantes, transparentes comme des volutes de brume ; leurs franges semblaient trempées dans de l'or liquide. Sa magnifique queue flottait derrière lui comme un éventail géant aux couleurs délicates, fait de plumes d'autruche.


Là où il flottait, les ténèbres s'évanouissaient comme une toile de tente usée.

Zonnevonkje se fit aussi petite que possible. Il y avait quelque chose dans la beauté de l'Aube qui lui coupait le souffle.

\paragraph{}

Dès que les autres étoiles entendirent le bruissement des ailes de l'Aube, elles coururent vers leur village. Elles cherchèrent Zonnevonkje du regard et finirent par la découvrir au pied du chemin du soleil, où elle les attendait d'un air désespéré.

En s'approchant, ils furent très surpris par le visage décomposé et les yeux étrangement brillants de Zonnevonkje.

Ils retinrent leur souffle et s'approchèrent d'elle à pas prudents. Zonnevonkje désigna le triste tas derrière elle et dit d'une voix saccadée et furieuse : « Regardez tous, regardez... c'est tout ce qui reste... de cette fée... de mon ami ! » 

Zonnevonkje s'interrompit et haleta plusieurs fois. Puis elle poursuivit d'une voix tremblante, avec une rage croissante :

\begin{itemize}
\item « Les étoiles, quelque chose de terrible s'est produit ! Flieflodderke est tombée entre les griffes des monstres de l'ombre. Ils ont... ils... Oh ! C'est horrible ! Ils l'ont pillée, méchants et lâches ! Je... je n'ai jamais vu autant de colère ! Et le reste a fait le travail ! » 
\item « Est-elle morte ? », murmura une petite étoile à voix basse.
\item « Je n'ai jamais vu la mort de près. Est-ce ainsi, la mort ? Je ne sais pas... je... je ne sais rien d'autre que le fait que le Soleil doit venir nous aider. Vous entendez ? Le Soleil ! Il est le plus puissant de tous ! Lui seul saura quoi faire ! » 
\item « Mais Petite Étoile, comment cela va-t-il se passer ? » demanda une petite étoile effrayée.
\item « Nous allons tous attendre le Seigneur Soleil et lui demander de l'aide. Tout de suite ! » dit Petite Étoile avec détermination.
\item « Oh, Petite Étoile, ce n'est pas possible ! Il est écrit : « Lorsque le Prince Soleil s'éteindra, toutes les petites étoiles se cacheront dans leur abri », suggéra un petit garçon étoile sage et timide.
\item « Je me fiche de ce qui est écrit ! », s'écria Zonnevonkje avec tant de violence que tous, effrayés, se couvrirent la bouche de la main.
\item « La nécessité fait loi, et si vous n'osez pas, j'attendrai seule, vous comprenez ? Que même un innocent petit être ne puisse se promener ici est une honte pour toute la région ! Bah ! » 
\item « Nous resterons avec toi », promirent alors toutes les étoiles.
\end{itemize}

\newpage

\begin{wrapfigure}[16]{l}{5.5cm} % 'r' = droite, largeur = 6cm
\includegraphics[width=5.5cm]{flie-IMAGE17.jpg}
\begin{small}
\begin{center}
\textit{Ils attendent ainsi le Roi Soleil.}
\end{center}
\end{small}
\end{wrapfigure}

Et ils se mirent en rang, tout le long du chemin solaire, avec leurs lumières éteintes en signe de deuil. À l'avant se tenait Zonnevonkje, portant dans ses bras les tristes restes de Flieflodderke.

Ainsi attendirent-ils le Soleil.

Le rideau de brume qui entourait le jardin solaire s'estompa lentement, puis disparut complètement, dévoilant toute la splendeur du jardin aux étoiles.

À travers la lumière bleue, le Prince du Soleil et le Prince Héréditaire s'approchèrent dans toute leur majesté ; et là où ils passaient, les fontaines de lumière et les plantes lumineuses s'inclinaient respectueusement devant eux.

Près des barres incandescentes, ils aperçurent soudain le phénomène étrange des étoiles qui se rapprochaient doucement.

Un frisson soudain parcourut la silhouette blanche du prince et son regard se fixa sur la fragile cargaison de Zonnevonkje.

Le Prince Soleil traversa la barrière et laissa ses yeux rayonnants parcourir la constellation. La lumière était si intense que les étoiles le regardaient en clignant des yeux, perplexes. Mais sa voix était douce lorsqu'il prit la parole :

\begin{itemize}
\item « Que s'est-il passé pour que les étoiles ne soient pas à leur place et viennent toutes à ma rencontre à cette heure ? Souhaitent-elles peut-être que je fasse quelque chose pour elles ? » Et se penchant vers Zonnevonkje, il demanda : « Et toi, Principaaltje, que portes-tu là comme étrange fardeau ? » 
\end{itemize}

Avec une grande confiance, Zonnevonkje regarda le souverain et dit :

\begin{itemize}
\item « Gracieux roi, tout comme les enfants dans le besoin vont vers leur père, nous avons osé nous approcher de vous avec la belle certitude que vous nous aideriez. Voyez, Majesté, voici ce que les méchantes créatures de l'ombre et le tonnerre sauvage ont laissé d'un adorable petit être de la terre : Flieflodderke, la petite fée ! » 
\end{itemize}

Le Prince Soleil frissonna à nouveau et le souverain se pencha attentivement sur le petit corps.

\begin{itemize}
\item « Mais je connais cette fée ! C'est la compagne de cet aigle ! », s'écria-t-il.
\item « Comme vous dites, Majesté. Mais Flieflodderke a tout abandonné, car elle aimait infiniment Son Altesse le Prince Soleil », répondit Zonnevonkje.
\end{itemize}

Le roi regarda son fils et fut surpris par la vive émotion qui l'avait saisi. Il n'avait jamais vu le prince ainsi.

Pendant un instant, les deux paires d'yeux solaires se fixèrent, puis le prince prononça ce seul mot : « Père ! » 

Mais ce mot seul exprimait un tel désir, une telle supplication, qu'il toucha le roi au plus profond de son être.

Il se pencha vers Flieflodderke et lui dit avec une tendresse chaleureuse :

\begin{itemize}
\item « Celui qui aime au point de tout sacrifier pour cela mérite une récompense à la mesure de son amour ! » 
\end{itemize}

Il prit la petite fée dans ses mains lumineuses, posa sur elle son regard rayonnant et, ô miracle ! Une sensation merveilleuse envahit soudain son petit corps inanimé... C'était comme si Flieflodderke s'élevait, toujours plus haut et plus légère. Elle se sentait si heureuse, soudain, si fraîche. Et elle s'élevait... elle s'élevait... comme dans un espace ensoleillé et chaud, toujours plus haut, toujours plus haut. Comme un papillon nouveau-né au-dessus d'une prairie printanière fraîche.

Les étoiles la regardaient avec de grands yeux étonnés. N'était-ce pas un miracle qui se déroulait là ?

Le petit corps inerte commença à briller, devint translucide et rayonnant de lumière. Deux ailes faites de fils de lumière colorés vibraient sur son dos et deux yeux comme deux petits soleils regardaient autour d'elle avec un bonheur indescriptible et étonné !

Alors le roi dit : « Petite enfant du soleil, vole maintenant là où ton cœur te porte. Et sois heureuse ! » 

La subtile petite fée s'éleva des mains miraculeuses et vola directement dans les bras du Prince Soleil.


\begin{center}
\includegraphics[width=8cm]{flie-IMAGE18.jpg}
\begin{small} \begin{center}
\textit{La subtile fée s'éleva des mains miraculeuses et vola directement dans les bras du Prince Soleil.}
\end{center}
\end{small}
\end{center}

Toutes les étoiles allumèrent leur plus belle lumière en signe de joie et le Soleil dit : « Retournez maintenant à votre campement, petites étoiles, car mère Terre m'attend ! » 

Puis, un soir, alors que l'aigle, dans son nid solitaire, observait comme chaque jour les étoiles avec anxiété, il remarqua soudain la petite étoile qui brillait avec force et joie en direction du sud !

Et une grande paix descendit dans l'âme du roi des oiseaux, car il avait été bon envers Flieflodderke.

Mais le bonheur de Flieflodderke ne fut complet que lorsqu'un soir, le Soleil vint lui annoncer que l'aigle n'était plus seul.

Et lorsque, le lendemain matin, une lumière spéciale illumina le nid, l'aigle dit fièrement à sa jeune compagne :

« C'est maintenant le grand de mon petit camarade, que nous irons visiter ensemble là-haut, pour notre voyage de noces ! » 

Et dans sa joie sauvage, il battit ses ailes puissantes, qui bruissaient comme un vent de tempête.



\chapter*{Analyse}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Analyse}
Ce document présente une analyse approfondie du récit \og Flieflodderke \fg{}, une œuvre qui, sous les dehors d'un conte de fées, explore des thèmes complexes de sacrifice, d'amour altruiste, de transformation et de solitude. Le récit suit le parcours de Flieflodderke, une elfe capturée par un aigle, qui noue une amitié improbable avec l'aiglon. Cette relation initiale, née de la compassion de l'elfe pour la solitude de l'oiseau, déclenche une série d'événements qui redéfinissent les notions de loyauté et de dévotion.

\paragraph{}

Les points critiques à retenir sont les suivants :

\begin{enumerate}
\item {Le Sacrifice comme Moteur Central :} Le récit est structuré autour d'une succession de sacrifices. Flieflodderke sacrifie sa vie auprès des siens pour apaiser l'aiglon et garantir la paix entre leurs peuples. Plus tard, l'aigle, devenu son ami "Vriend", accomplit le sacrifice ultime en renonçant à son propre bonheur pour la conduire auprès du Prince du Soleil, dont elle est tombée amoureuse. Enfin, Flieflodderke elle-même subit un sacrifice physique total aux mains de créatures malveillantes dans sa quête pour rejoindre le Prince.
\item {La Transformation des Personnages :} Le jeune aigle évolue de prédateur immature à figure héroïque d'une noblesse remarquable, capable d'un amour désintéressé. Flieflodderke transcende sa condition mortelle pour devenir une entité de lumière, une transformation spirituelle qui est l'aboutissement de ses épreuves.
\item {La Solitude comme Catalyseur :} La solitude est une force motrice puissante pour plusieurs personnages clés. La solitude de l'aiglon après la mort de son frère est la raison pour laquelle il épargne Flieflodderke. La solitude majestueuse mais douloureuse du Prince du Soleil dans son jardin céleste est ce qui captive le cœur de l'elfe et déclenche le conflit final.
\item {La Dualité du Bien et du Mal :} Le conte oppose des actes de bonté et de compassion profonds, souvent là où on les attend le moins (chez un oiseau de proie), à une cruauté et une malice absolues, incarnées par les monstres de l'ombre qui exploitent la pureté et la naïveté de Flieflodderke.
\end{enumerate}

En somme, Flieflodderke est une allégorie sur la nature de l'amour véritable, qui se définit non pas par la possession mais par le don de soi, et sur la souffrance comme voie vers une forme supérieure d'existence. 


\chapter*{Les auteurs}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Les auteurs}
\section*{Yvonne Waegemans}
\addcontentsline{toc}{section}{Yvonne Waegemans}

\begin{center}
\includegraphics[width=10cm]{YvonneWaegemans.jpg}
\end{center}

Yvonne Waegemans (1909–1991) était une autrice belge originaire de Lokeren, connue pour ses contes de fées et surtout pour son personnage emblématique, le lutin Patjoepelke.

Issue d’un milieu modeste, elle a perdu sa mère très jeune et a quitté l’école à quinze ans pour travailler comme comptable. Passionnée d’écriture depuis l’enfance, elle s’est imposée comme pionnière de la littérature jeunesse flamande à une époque où ce genre était quasi inexistant. Ses histoires, empreintes de tendresse et d’imaginaire, ont marqué plusieurs générations d’enfants en Flandre.

Bien qu’inspirée au départ par le christianisme, Waegemans n’a pas hésité à traiter de sujets délicats comme l’avortement dans son récit Katelijne. En parallèle à son œuvre littéraire, elle s’est aussi impliquée dans la vie culturelle locale, organisant et inaugurant plusieurs expositions d’art.

Elle a travaillé comme fonctionnaire au ministère de la Culture jusqu’à sa retraite. Sa popularité a décliné dans les années 1980, jugée trop traditionnelle dans une Flandre en mutation.

Pour ses 75 et 80 ans, elle a été honorée à Lokeren et à Mortsel, où elle a reçu de nombreux hommages. Après sa mort en 1991, sa mémoire a été entretenue par sa ville natale : une statue de Patjoepelke a été érigée au Molsbroek, et plusieurs expositions commémoratives ont eu lieu, notamment en 2009 pour son centenaire et en 2017 au centre d’accueil du Molsbroek.

\section*{Aimé Van Avermaet}
\addcontentsline{toc}{section}{Aimé Van Avermaet}
Aimé van Avermaet a étudié à l'école des beaux-arts Sint-Lucas de Gand. Il a d'abord été actif en tant qu'illustrateur, collaborant avec des magazines tels que Kleine Zondagsvriend, Tam-Tam, Ons Zondagsblad, Zonneland, De Volksmacht, Libelle et De Vlaamse Linie. Ses illustrations ont également été publiées dans plusieurs livres.

Dans les années 1950, il a créé des bandes dessinées pour Zonneland, dont Almientje, Patjoepelke en de Beer et Patjoepelke Opperwaarzegster, toutes scénarisées par Yvonne Waegemans. Avec la même scénariste, il a également réalisé Kwik en Jubo, Boelala et Ten, het Bloemenmeisje pour Tam-Tam. Il a également produit une parodie de Reinaert de Vos et une adaptation en bande dessinée du roman de R.L. Stevenson, De Zwarte Pijl, pour Libelle.

Plus tard, il s'est tourné vers la peinture, poursuivant une carrière artistique axée sur cet art.

Van Avermaet a évolué dans le contexte dynamique de la bande dessinée belge des années 1950, une période marquée par une explosion de publications destinées à la jeunesse. Des magazines comme Kuifje (Tintin) ont joué un rôle central dans la diffusion de la bande dessinée en Belgique, influençant de nombreux artistes de l'époque. Bien que van Avermaet n'ait pas atteint la renommée de certains de ses contemporains, il a contribué à l'enrichissement du paysage de la bande dessinée belge.

Le style de van Avermaet se caractérise par une approche illustrative claire et expressive, adaptée au jeune public. Ses œuvres reflètent les influences de l'époque, notamment les contes folkloriques et les récits d'aventure. Bien que ses bandes dessinées aient été principalement publiées dans des magazines destinés à la jeunesse, elles témoignent d'une époque où la bande dessinée était un moyen d'expression populaire et accessible.
\newpage
\thispagestyle{empty}
\subsection*{Illustrations}
\addcontentsline{toc}{subsection}{Illustrations}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE1-2.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE2.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE3.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[height=0.65\paperheight]{flie-IMAGE4.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE5.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[height=0.65\paperheight]{flie-IMAGE6.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE7.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=0.7\paperwidth]{flie-IMAGE8.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}
\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=0.7\paperwidth]{flie-IMAGE9.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=0.7\paperwidth]{flie-IMAGE10.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=0.3\paperwidth]{flie-IMAGE11.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=0.65\paperwidth]{flie-IMAGE12.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE13.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE14.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE15.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}


\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE16.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}


\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE17.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\newpage
\thispagestyle{empty}

\vspace*{\fill}
\begin{center}
    \includegraphics[width=\linewidth]{flie-IMAGE18.jpg}
\end{center}
\vspace*{\fill}
\chapter*{Le Grand Quizz}
\addcontentsline{toc}{chapter}{Le Grand Quizz}
\section*{Questions}
\addcontentsline{toc}{section}{Questions}
\paragraph{1. Quelle est la raison initiale pour laquelle le vieil aigle capture Flieflodderke ?}
\begin{enumerate}
\item Pour qu'elle devienne une compagne de jeu pour le jeune aigle.
\item Pour l'offrir en cadeau à la reine des elfes.
\item Pour servir de repas au jeune aigle.
\item Pour la punir d'avoir dansé sur son territoire.
\end{enumerate}

\paragraph{2. Comment le jeune aiglon réagit-il en voyant Flieflodderke pour la première fois ?}
\begin{enumerate}
\item Il l'ignore et se rendort.
\item Il essaie de la manger.
\item Il préfère jouer avec elle plutôt que la manger.
\item Il a peur d'elle et se cache sous l'aile du vieil aigle.
\end{enumerate}

\paragraph{3. Quel pacte la mère aigle conclut-elle avec la reine des elfes, Hermelientje ?}
\begin{enumerate}
\item Qu'aucun oiseau de sa lignée ne fera plus jamais de mal à un elfe.
\item Que les elfes fourniront de la nourriture aux aigles en échange de la sécurité de Flieflodderke.
\item Que Flieflodderke doit retourner au nid d'aigle chaque soir.
\item Que le jeune aigle doit aider les elfes à se protéger des autres prédateurs.
\end{enumerate}

\paragraph{4. Quelle est la raison qui pousse Vriend, le jeune aigle, à entreprendre son premier vol vers le soleil avec Flieflodderke ?}
\begin{enumerate}
\item Le Roi du Soleil les a convoqués dans son royaume.
\item Il répond à un défi lancé par Flieflodderke qui le taquine.
\item Ils fuient une tempête menaçante.
\item Ils cherchent un endroit idéal pour construire leur propre nid.
\end{enumerate}

\paragraph{5. Après leur périlleux deuxième voyage vers le soleil, qui Flieflodderke rencontre-t-elle près du jardin du soleil ?}
\begin{enumerate}
\item Le Roi du Soleil lui-même, qui l'attendait.
\item L'étoile Zonnevonkje, qui la guide.
\item Cinq monstres de l'ombre qui gardent l'entrée.
\item Les femmes-brumes (nevelvrouwen).
\end{enumerate}

\paragraph{6. Qu'est-ce que Flieflodderke doit donner au cinquième et dernier monstre de l'ombre ?}
\begin{enumerate}
\item Ses boucles blondes.
\item Son voile bleu clair.
\item Ses ailes délicates.
\item Ses yeux clairs.
\end{enumerate}

\paragraph{7. Comment les monstres de l'ombre trompent-ils Flieflodderke après avoir pris tout ce qu'elle possédait ?}
\begin{enumerate}
\item Ils l'abandonnent, seule dans l'obscurité.
\item Ils la conduisent à une fausse entrée du jardin qui est un piège.
\item Ils lui volent sa voix pour l'empêcher d'appeler à l'aide.
\item Ils la poussent à frapper la Bête du Tonnerre endormie.
\end{enumerate}

\paragraph{8. Qui découvre le corps inanimé de Flieflodderke et mobilise les autres pour demander l'aide du Roi du Soleil ??}
\begin{enumerate}
\item L'Oiseau de l'Aurore.
\item L'étoile Zonnevonkje, sa nouvelle amie.
\item Le Prince du Soleil, qui a senti sa présence.
\item Vriend, l'aigle, qui revient la chercher.
\end{enumerate}

\paragraph{9. Quelle est la transformation finale de Flieflodderke accomplie par le Roi du Soleil ?}
\begin{enumerate}
\item Elle redevient une elfe avec des ailes et ds yeux encore plus brillants.
\item Elle est renvoyée sur Terre avec Vriend, guérie de ses blessures.
\item Elle devient une créature de pure lumière, capable d'entrer dans le jardin du Soleil.
\item Elle devient une étoile filante, comme son amie Zonnevonkje.
\end{enumerate}

\paragraph{10. Comment l'histoire se termine-t-elle pour Vriend, l'aigle ?}
\begin{enumerate}
\item Il retourne vivre avec dans son ancien nid.
\item Il reçoit un message de Flieflodderke et trouve une nouvelle compagne.
\item Il vole une dernière fois vers le soleil pour lui dire adieu.
\item Il reste seul pour toujours, pleurant son amie perdue.
\end{enumerate}

\newpage
\section*{Réponses}
\addcontentsline{toc}{section}{Réponses}
\paragraph{1. Quelle est la raison initiale pour laquelle le vieil aigle capture Flieflodderke ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Pour qu'elle devienne une compagne de jeu pour le jeune aigle.}}
\item \sout{\textit{Pour l'offrir en cadeau à la reine des elfes.}}
\item \textbf{Pour servir de repas au jeune aigle.}
\item \sout{\textit{Pour la punir d'avoir dansé sur son territoire.}}
\end{enumerate}

Le vieil aigle présente Flieflodderke à son fils comme une "bouchée savoureuse" pour l'aider à dormir.
\paragraph{2. Comment le jeune aiglon réagit-il en voyant Flieflodderke pour la première fois ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Il l'ignore et se rendort.}}
\item \sout{\textit{Il essaie de la manger.}}
\item \textbf{Il préfère jouer avec elle plutôt que la manger.}
\item \sout{\textit{Il a peur d'elle et se cache sous l'aile du vieil aigle.}}
\end{enumerate}

Sa première phrase est : "Je n'ai pas faim... je veux plutôt jouer avec..."

\paragraph{3. Quel pacte la mère aigle conclut-elle avec la reine des elfes, Hermelientje ?}
\begin{enumerate}
\item \textbf{Qu'aucun oiseau de sa lignée ne fera plus jamais de mal à un elfe.}
\item \textit{\sout{Que les elfes fourniront de la nourriture aux aigles en échange} \\ \sout{de la sécurité de Flieflodderke.}}
\item \sout{\textit{Que Flieflodderke doit retourner au nid d'aigle chaque soir.}}
\item \sout{\textit{Que le jeune aigle doit aider les elfes à se protéger des autres prédateurs.}}
\end{enumerate}

En reconnaissance du sacrifice de Flieflodderke, la mère aigle jure solennellement de protéger tous les elfes de sa tribu.

\paragraph{4. Quelle est la raison qui pousse Vriend, le jeune aigle, à entreprendre son premier vol vers le soleil avec Flieflodderke ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Le Roi du Soleil les a convoqués dans son royaume.}}
\item \textbf{Il répond à un défi lancé par Flieflodderke qui le taquine.}
\item \sout{\textit{Ils fuient une tempête menaçante.}}
\item \sout{\textit{Ils cherchent un endroit idéal pour construire leur propre nid.}}
\end{enumerate}

Lors d'une journée de printemps, Flieflodderke se moque de lui en disant qu'il ne peut pas voler jusqu'au soleil, ce qui le pousse à prouver le contraire.

\paragraph{5. Après leur périlleux deuxième voyage vers le soleil, qui Flieflodderke rencontre-t-elle près du jardin du soleil ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Le Roi du Soleil lui-même, qui l'attendait.}}
\item \sout{\textit{L'étoile Zonnevonkje, qui la guide.}}
\item \textbf{Cinq monstres de l'ombre qui gardent l'entrée.}
\item \sout{\textit{Les femmes-brumes (nevelvrouwen).}}
\end{enumerate}

Ces cinq créatures la trompent en lui promettant de l'aider à entrer dans le jardin en échange de sacrifices.

\paragraph{6. Qu'est-ce que Flieflodderke doit donner au cinquième et dernier monstre de l'ombre ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Ses boucles blondes.}}
\item \sout{\textit{Son voile bleu clair.}}
\item \sout{\textit{Ses ailes délicates.}}
\item \textbf{Ses yeux clairs.}
\end{enumerate}

Le dernier monstre prétend que ses propres yeux s'usent et demande le sacrifice ultime et le plus terrifiant de l'elfe.

\paragraph{7. Comment les monstres de l'ombre trompent-ils Flieflodderke après avoir pris tout ce qu'elle possédait ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Ils l'abandonnent, seule dans l'obscurité.}}
\item \sout{\textit{Ils la conduisent à une fausse entrée du jardin qui est un piège.}}
\item \sout{\textit{Ils lui volent sa voix pour l'empêcher d'appeler à l'aide.}}
\item \textbf{Ils la poussent à frapper la Bête du Tonnerre endormie.}
\end{enumerate}

Ils la guident vers la créature et lui disent de frapper devant elle pour accéder à la transcendance, ce qui réveille la bête furieuse.

\paragraph{8. Qui découvre le corps inanimé de Flieflodderke et mobilise les autres pour demander l'aide du Roi du Soleil ??}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{L'Oiseau de l'Aurore.}}
\item \textbf{L'étoile Zonnevonkje, sa nouvelle amie.}
\item \sout{\textit{Le Prince du Soleil, qui a senti sa présence.}}
\item \sout{\textit{Vriend, l'aigle, qui revient la chercher.}}
\end{enumerate}

Prise de panique en entendant le tonnerre, Zonnevonkje retourne à son bivouac, le trouve vide et découvre Flieflodderke avant de rallier les autres étoiles.

\paragraph{9. Quelle est la transformation finale de Flieflodderke accomplie par le Roi du Soleil ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Elle redevient une elfe avec des ailes et ds yeux encore plus brillants.}}
\item \sout{\textit{Elle est renvoyée sur Terre avec Vriend, guérie de ses blessures.}}
\item \textbf{Elle devient une créature de pure lumière, capable d'entrer dans le jardin du Soleil.}
\item \sout{\textit{Elle devient une étoile filante, comme son amie Zonnevonkje.}}
\end{enumerate}

Le roi la prend dans ses mains et la transforme en un être "subtil", immatériel, fait de lumière, lui permettant enfin de rejoindre le Prince.

\paragraph{10. Comment l'histoire se termine-t-elle pour Vriend, l'aigle ?}
\begin{enumerate}
\item \sout{\textit{Il retourne vivre avec dans son ancien nid.}}
\item \textbf{Il reçoit un message de Flieflodderke et trouve une nouvelle compagne.}
\item \sout{\textit{Il vole une dernière fois vers le soleil pour lui dire adieu.}}
\item \sout{\textit{Il reste seul pour toujours, pleurant son amie perdue.}}
\end{enumerate}

Il voit pointer l'étoile vers le sud, signe que Flieflodderke est heureuse, trouve la paix, prend une nouvelle compagne et prévoit de lui rendre visite.

\end{document}